Mahabharata

De Mahabharata (Devanagari: महाभारत, Sanskriet: Mahābhārata), soms Bharata genoemd, is een zeer omvangrijk religieus en filosofisch epos uit India. Samen met de Ramayana vormt het een belangrijke culturele hoeksteen van het hindoeïsme. De Mahabharata is het op twee na grootste literaire werk van de wereld na het epos van koning Gesar en Manas en bestaat uit 18 delen, zogeheten parva's, die elk weer onderverdeeld zijn in kleinere delen. De titel, met de klemtoon op bha, is afgeleid van Maha (Sanskriet: groot) en Bharata (Sanskriet: India/wereld/alles, en in de stam bharat "(de wereld) dragen")[1] Mahabharata betekent dus zoiets als "India, de grote" of "Gehele Wereld", of "grote stut". Het werk is onderdeel van de zogenaamde itihasa (letterlijk: dat wat gebeurd is) en bevat in zijn meest uitgebreide versie meer dan 100.000 verzen, waardoor het ongeveer vier keer zo lang is als de Bijbel en zeven keer zo lang als de Ilias en de Odyssee.

Achtergrond en geschiedenis

Vyasa dicteert Ganesha de Mahabharata (17de-eeuwse illustratie uit Rajasthan)

Volgens de overlevering werd het epos gedicteerd door de wijze Vyasa, die de strijd zelf mee zou hebben gemaakt en die zichzelf een plaats geeft als een van de grote dynastische personages in het epos.

Hij is het die zelf zorgt voor het in standhouden van de dynastie: zie hieronder bij niyoga. Af en toe komt Vyasa zelf in het verhaal om het wat bij te stellen. Zo ontstaat er dus een vreemd soort "deus ex machina". Die speelt met de causaliteit vanwege het feit, dat de schrijver (als schrijver dus) zelf niet het verhaal anders maakt. Maar Vyasa "als" schrijver (in het verhaal dus) de verhaallijn gaat doorbreken die hij zelf heeft bedacht. Soms kijkt hij in het verhaal samen met andere hoofdfiguren naar de ontwikkelingen. Soms merkt hij op dat het nu eenmaal moet gaan zoals het gaat en soms blijkt dat er veranderingen mogelijk zijn. Het lijkt er sterk op dat door deze narratieve techniek, gespeeld wordt met de tegenstelling vrije wil en causaliteit.

In het eerste deel van de Mahabharata wordt duidelijk gemaakt dat het Ganesha (de hindoegodheid met het hoofd van een olifant) was, die in opdracht van Vyasa het epos op schrift stelde. Ganesha is altijd aanwezig als er iets nieuws tot stand komt en wanneer er keuze's moeten worden gemaakt. Op kruisingen van wegen in India staan er beeldjes van Ganesha.

In het eerste millennium voor onze jaartelling werd de Mahabharata mondeling overgeleverd door reizende barden en priesters. Dit maakte het mogelijk dat voortdurend nieuwe verhalen konden worden ingevoegd en dat regionale varianten konden ontstaan. Het centrale verhaal bleef echter ongeveer hetzelfde. Rond 350 n.Chr. werd het voor het eerst in zijn geheel opgetekend in het Sanskriet. Na het jaar 1000 verschenen ook versies in vele andere talen van het Indiase subcontinent.

De huidige Mahabharata zou zijn voorafgegaan door een veel korter werk, dat Jaya (Overwinning) heet. Het dateren van de gebeurtenissen in het verhaal is moeilijk. Weinig mensen kunnen de gebeurtenissen op een betrouwbare wijze plaatsen in het India van rond 1500 v.Chr.. Er staan wel bijzondere astronomische gebeurtenissen (zoals verduisteringen) in de Mahabharata, die volgens sommige onderzoekers zouden kunnen wijzen op een datering rond 1478 v.Chr. óf 3100 v.Chr.

Betekenis

Met zijn enorme filosofische diepgang en grote reikwijdte vormt de Mahabharata als het ware de belichaming van zowel Groot India (en de wereld) als van haar rijke spirituele traditie. In zijn reikwijdte is de Mahabharata meer dan slechts een verhaal over koningen en prinsen, heiligen en wijzen, demonen en goden. Vyasa zegt dat de Mahabharata zich onder andere richt op het verklaren van de vier levensdoelen: kama (begeerte), artha (rijkdom), dharma (spirituele doel), moksha (bevrijding). Het verhaal komt tot zijn hoogtepunt in moksha, wat door velen in India en daarbuiten wordt gezien als het ultieme menselijke levensdoel. Karma en dharma spelen een integrale rol in de Mahabharata.

De vele mythen in de Mahabharata staan vol met paradoxen. Door die paradoxen wordt een diepzinnige boodschap gegeven voor hen die de symboliek daarvan kan doorzien. Enige voorbeelden. Iemand die niet kan liegen, liegt. Iemand die onoverwinnelijk is en wordt overwonnen. Iemand die niet bij dag, noch bij nacht, noch in het water, noch in de lucht gedood kan worden: dan komen de goden bijeen en laten hem sterven door hem in de avondschemering in het schuim van de zee te laten stikken. Of iemand krijgt een onoverwinnelijk wapen in de vorm van een spreuk, en daarna krijgt hij de vervloeking dat hij die spreuk op het moment dat hij hem nodig heeft vergeet. Of een demon krijgt van de oppergod Shiva, als beloning voor zijn meditatie, de macht om iedereen te kunnen verbranden, bij wie hij zijn hand boven zijn hoofd houdt. Als dan de demon de oppergod Shiva op die manier zelf wil vermoorden, komt de god Vishnoe te hulp in de vorm van een verleidelijke vrouw die in een dans met die demon, in extase hemzelf zijn hand boven zijn eigen hoofd laat houden. Op deze onnavolgbare manier, geeft de Mahabharata via vele paradoxen die in elkaar zijn vervlochten, onder andere een antwoord op de vraag of er predestinatie is ofwel vrije wil. Beiden zijn een werkelijkheid. Om dit in te voelen dient men door te dringen in de essentie van Dharma (de juiste actie in het leven op het juiste moment, dat uitgaat boven het duale van goed en kwaad) en Karman, de wet van oorzaak en gevolg, de causaliteit die niet alleen mechanisch maar ook emotioneel en spiritueel begrepen dient te worden. (Zoals: wie goed doet, goed ontmoet)

Het epische verhaal

De tijd en de voorgeschiedenis

De tijd in het hindoeïsme is cyclisch, alles herhaalt zich eindeloos. De tijd in het hindoeïsme wordt verdeeld in periodes yuga's, zoals dag-nacht, zomer-winter, leven-dood, enzovoorts tot zeer lange tijden vergelijkbaar met het leven van sterren, melkwegstelsels en heelallen. Steeds zal de tijdsduur van licht en duisternis gelijk zijn. Ze zijn als wielen in wielen in wielen die allemaal draaien met verschillende snelheden. Wat dus in de Mahabharata te lezen is kan slaan op het hele heelal in zijn kosmogonie, maar ook een cultuur bijvoorbeeld van India of Europa. Ook kan men Mahabharata lezen op symbolische wijze als het leven van een mens of andere levensvormen. Het is geboorte, groei, bloei, ouderdom, afsterven en ontbinding waaruit weer een nieuwe geboorte van een levend wezen uit voorkomt. Dat is de symboliek van het draaiende wiel van Shiva, de god van verandering of vernietiging die, volgens de Shiva aanhangers ook de scheppende god Brahma en de beschermende god Vishnoe uit zichzelf heeft doen ontstaan. Een belangrijk begrip is hierbij "schepping", dat eigenlijk "het doen ontstaan uit jezelf" is: emanatie. Zo ontstaan levende wezens, waaronder de mens, uit de "eeuwige" "tijdloze" geestelijke gebieden om dan te verstoffelijken. De stof is secundair en wordt gezien als een geestelijke illusie: Maya. Er zijn drie gebieden waar het leven zich afspeelt: hemel, aarde, en hel. De deva's (goden) in de hemel, de mensen in de wereld en de demonen in de hel. Maar er zijn talloze variatie en mengvormen. Van nimfen en mensetende monsters, halfgoden en slangen. De Mahabharata speelt zich in al deze werelden af. De communicatie tussen de werelden wordt verzorgd door verschillende wezens, één daarvan is Krishna. Hij daalt af van de hemel in de wereld: een avatar. Telkens als Dharma verloren dreigt te gaan komt er een avatar in de wereld, om Dharma te herstellen.

De voorgeschiedenis van de Mahabharata kan, onder het voorbehoud van het hiervoor gestelde, begrepen worden als plaatsvindend in Satya Yuga; de "gouden tijd". Deze tijd is een tijd van vrede; een hemelse situatie. Goden en goddelijke wezens leven tezamen met mensen met koninklijke eigenschappen. Het gehele verhaal geeft een ontwikkeling van kleine misverstanden die groter worden, goed bedoelde voornemens die mislukken, foutjes die uitgroeien tot conflicten. Uiteindelijk leidt dit op het einde van de Mahabharata bij de dood van Krishna, tot het begin van de Kali Yuga: de ijzeren tijd ofwel de zwarte periode. Deze periode is de huidige, waar de spiritualiteit sterk afneemt. Men de goddelijke zijde van de natuur niet meer kan waarnemen maar slechts de stof.

Het begin

Ganga probeert haar achtste kind te verdrinken. Maar Shantanu komt tussenbeide.

De koning en heerser van de gehele voormalige aarde was door honderden rituelen goddelijk geworden. Als de goddelijke Mahabhisha bezocht hij de hemel van Brahma. De vele Deva's (goden) daar vereerden hun oorsprong, Brahma. Een windvlaag kwam langs en tilde het gewaad van de godin Ganga op en toonde haar naaktheid. Alle Deva's bogen verlegen hun hoofd en keken naar de grond. Behalve Mahabhisha, die staarde rechtstreeks naar het lichaam van Ganga. Ganga was daardoor zeer gevleid en voelde zich sterk aangetrokken door Mahabhisma. Mahabhisma was dan ook de gedeeltelijke incarnatie geweest van haar oorspronkelijke mannelijke wederhelft. Beiden bleven elkaar zeer lang aankijken. Daarop veroordeelde Brahma hen tot een leven als mensen op aarde. Vergeten wie hij oorspronkelijk was, werd de goddelijke Mahabhisma de koning Shantanu van Hastinapura. Maar de godin Ganga vergat haar oorsprong niet toen ze op aarde kwam.

Op een dag zag koning Shantanu de godin Ganga uit de rivier de Ganges komen. Hij werd meteen verliefd op haar en stelde haar voor met hem te huwen en koningin te worden van Hastinapur. Op voorwaarde dat ze volkomen vrij was om te doen wat zij wilde én dat hij nooit naar haar motieven zou vragen, stemde Ganga toe. Zo geschiedde en Ganga kreeg zeven kinderen van Shantanu, die ze allemaal meteen na hun geboorte verdronk in de Ganges. Ganga wilde ook hun achtste zoon verdrinken. Toen vroeg Shantanu het waarom van deze moorden. Ganga zei toen, dat zijn achtste zoon zou blijven leven. Maar vanwege het verbreken van zijn beloften, niet naar haar motieven te vragen, zou Ganga hem verlaten. Ze vertelde dat ze in de hemel een afspraak had gemaakt met acht (vasu) goden. Die goden, aspecten van de natuur, waren de oerelementen: aarde, vuur, lucht, ruimte, eeuwigheid ook wel zon genoemd, het uitspansel, de maan en de sterren. Die acht goden waren door Brahma uit de hemel weggestuurd en zouden een leven op aarde moeten krijgen. Om hun dit lijden te doen verkorten, had Ganga beloofd ze op aarde als haar zonen te ontvangen en meteen na hun geboorte te doden. Zo konden ze meteen weer de hemel in. Helaas was dat niet gelukt bij hun achtste goddelijke zoon Dyaus. Ganga ging met hun laatste nog in leven zijnde zoon naar de hemel. Maar toen ze verdween beloofde ze aan Shantanu, dat zij zijn zoon op aarde terug zou komen brengen als zijn opvoeding in de hemel volkomen was. Die laatste achtste godheid Dyaus, was oorspronkelijk de god van het uitspansel. Door zijn incarnatie werd hij sterfelijk. Als mens kreeg hij de naam Devavrata. De opvoeding van Devavrata in de hemel had tot doel een goede stamvader te zijn. Hij verkreeg wijsheid, diepgaand inzicht, zuiverheid, grote liefde en magische krachten en wapens. Op die manier zou de Mahabharata het verhaal worden van een hemel op aarde. Echter: Devavrata zag af van geslachtelijke gemeenschap. Als beloning voor die daad, mocht hij het moment van zijn dood zelf kiezen. Vele generaties leefde hij. Die zware plicht had hij zichzelf opgelegd door een belofte waarvan hij de draagwijdte toen niet kon overzien. Zijn belofte was om de gehele dynastie bij te staan totdat die in overeenstemming met Dharma functioneerde. Dat liet heel lang op zich wachten tot de bijna volledige vernietiging van de mensheid.

Niyoga om de dynastie in stand te houden

Een schilderij van Raja Ravi Varma met een vrijage van Shantanu met Satyavati

Indien er geen nageslacht is, sterft de dynastie uit. Om dit te voorkomen is er de antieke hindoetraditie niyoga. Dat is een plaatsvervangend verwekken van nageslacht door naaste familie. Devavrata doet dus de eed van volledige seksuele onthouding. Daardoor kan zijn vader de mooie Satyavati trouwen. De moeder van Satyavati is niet volmaakt: ze is een vervloekte apsara die door die vervloeking veranderd is in een vis. Satyavati stelt als harde eis, voor zij wil huwen met de koning, dat alleen haar kinderen op de troon zouden komen. Maar de koning Shantanu kan dat niet beloven. Hij heeft al een zoon met de godin Ganga die kroonprins is: Devavrata. Maar de mooie Satyavati blijft bij haar macht's-eis en wil niet huwen met de Koning. Shantanu, volkomen verliefd, kwijnt weg vanwege de onbereikbare schoonheid van Satyavati. Uit de hemelse liefde voor zijn vader doet Devavrata daarom afstand van de troon. Hij voorkomt met zijn belofte van volledige seksuele onthouding dat hij nog eventuele kroonopvolgers zou kunnen krijgen. De goden juichen om die liefdevolle maar verschrikkelijke eed. Als beloning mag hij het moment van zijn dood kiezen. Vanaf dat moment krijgt Devavrata de naam: Bhisma. Letterlijk betekent Bhisma: de verschrikkelijke, of "hij van de verschrikkelijke eed". Zijn vader trouwt met Satyavati, ze krijgt twee zonen bij hem. Dan sterft de koning Shantanu. Zijn eerste zoon wordt koning maar sterf kort daarna. Daarna wordt de jongste zoon koning. In die tijd kon een prinses gewonnen worden in een toernooi. Bhisma gaat naar een toernooi om voor de koning een koningin te winnen. Maar door zijn verschrikkelijke overmacht verkrijgt hij drie prinsessen. De koning trouwt met twee van de drie prinsessen. Maar de derde in het toernooi gewonnen prinses, Amba, stuurt Bhisma weg. Amba vervloekt daarop Bhisma. Ze zal later in een reïncarnatie als man in de oorlog de oorzaak van Bhisma zijn dood zijn.

Voor de nieuwe koning kinderen krijgt, sterft ook hij. Nu is de situatie zo: Satyavati en de twee weduwen van haar tweede zoon leven in het paleis. Bhisma houdt zich aan zijn belofte van seksuele onthouding en blijft kinderloos. De dynastie dreigt uit te sterven.

Niyoga wordt de oplossing voor het probleem. Voor het huwelijk had Satyavati (die toen nog heel sterk naar vis stonk, geboren uit de betoverde apsara) als jong meisje al een zoon gekregen: Vyasa. Vyasa had zich als onsterfelijke wijsgeer terug getrokken in de wildernis en mediteerde de hele dag. Hij zag er onverzorgd en vies uit. Satyavati zag de oplossing: haar zoon Vyasa zou bij de beide weduwen van haar overleden zonen kinderen moeten verwekken. Dus Vyasa werd opgetrommeld met haast, om te voorkomen dat hij zou sterven voordat hij zijn plicht had gedaan. Bhisma zag het probleem al aankomen en wilde een ruime periode inlassen, zodat de vieze Vyasa wat meer tot de wereld zou zijn gekomen. Maar de koningin luisterde niet naar zijn wijze raad en Vyasa werd meteen op de weduwen af gestuurd. De ene trok wit weg toen ze Vyasa zag, ze kreeg een witte zoon: Pandu. De andere sloot haar ogen en kreeg een blinde zoon Dritarastra. Vyasa had ook nog seksuele gemeenschap met een dienstmeid van lagere klasse. Die hadden de prinsessen maar naar Vyasa gestuurd bij een door Satyavati georganiseerde derde poging. De dienstmeid had geen weerzin en baarde een gezonde zoon: Vidur.

Vyasa, de schrijver van de Mahabharata, geeft zichzelf hier een interessante, tegenstrijdige rol. Kijk als achtergrond over seksualiteit en macht bij de verleidelijke apsara en hun rol in het leven. Centraal staat de stamvader Bhisma die een eed deed van algehele seksuele onthouding en verkreeg daardoor veel macht en een lang leven. De rol die Satyavati speelt als mooie aantrekkelijke vrouw is daarbij doorslaggevend. Haar moeder was dus een apsara in de vorm van een vis. Vyasa de eerste nakomeling, had zich in de wildernis teruggetrokken. Mediterend leidde hij een ascetisch leven en hij geeft niets om zijn uiterlijk. Vyasa wordt dan door zijn moeder vanuit zijn ascetisch leven gehaald en tegenstrijdig aan zijn aard, juist ingezet voor niyoga. Hij verwekt dan ook meteen drie kinderen, de drie hoofdrolspelers in de Mahabharata. De later ziekelijke witte koning (Pandu), de blinde koning (Dhritarashtra) Hun nageslacht daarna zal de dynastie gaan splijten en tot een allesvernietigende oorlog komen. Maar naast de twee koningen is er Vidur, een der wijste mensen van de Mahabharata, een mahatman. Adviseur en halfbroer van beide koningen, die zelf geen koning mag worden omdat hij van lagere kaste is.

Niyoga komt ook later nog eens in de Mahabharata voor. Als Pandu in zijn huwelijk geen zonen kan verwekken vanwege een vervloeking, bevruchten goden de beide vrouwen van Pandu.

Het kernverhaal

Het kernverhaal van de Mahabharata is de dynastische strijd om de troon van Hastinapura, het koninkrijk van de Kuru clan. Hastinapura en de aangrenzende koninkrijken liggen in de Doab, de regio van de rivieren de Boven Ganga (Ganges) en de Yamuna, ten noorden van het huidige Delhi. De twee takken van de familie die de strijd aangaan, zijn neven van elkaar. Het zijn de Kaurava's, de oudste tak in de familie en de Pandava's, de jongere tak. De Pandava's zijn de vijf zonen van koning Pandu en de Kaurava's zijn de honderd zonen van de blinde koning Dhritarashtra en koningin Gandhari. De vijf Pandava's zijn geen biologische zonen van Pandu, want die is vervloekt en mag geen seksuele gemeenschap hebben, op straffe van dood. Kunti, de echtgenote van Pandu, had echter in haar jeugd een mantra gekregen waarmee ze naar believen een god kon oproepen om een kind bij haar te verwekken. Die mantra gebruikte zij op verzoek van Pandu, tevens werd die mantra ook door Madri, de tweede vrouw van Pandu, gebruikt. Zowel de Pandava's als de Kaurava's werden gezamenlijk opgevoed als prinsen in het hof van Hastinapura. De intentie was om een gemeenschap te krijgen op basis van broederschap, maar van jongs af aan was er diepe verdeeldheid tussen de neven.

Er wordt in het epos herhaaldelijk op gewezen dat Dhritarashtra blind is en in duisternis leeft. Een blinde koning kan het land niet goed besturen omdat hij geen inzicht heeft. Dat is ook de reden dat zijn halfbroer Pandu (letterlijk: de bleke of witte) tot koning wordt gekozen, tot grote ergernis van Dhritarashtra zelf die de oudste is. Pandu ziet van het koningschap af, omdat hij geen nageslacht kan verwekken (vanwege een vervloeking) en de dynastie daarom zou uitsterven. Dat is de reden dat Dhritarashtra als plaatsvervangend koning in plaats van Pandu op de troon komt.

Het grote probleem ontstaat doordat Kunti en Madri (de vrouwen van Pandu de bleke) alsnog vijf prachtige goddelijke kinderen krijgen door tussenkomst van Goden. De vrouw van de blinde koning Dhritarashtra echter, Gandhari, die bij haar huwelijk uit loyaliteit met haar man, zich geblinddoekt had, baarde (afgezien van een dochter Duhsala) na enkele jaren zwangerschap een afzichtelijke homp vlees die huilde als een jakhals. Er verschenen slechte voortekenen van komende rampspoed. Vidur en Kripa adviseerde de koning zijn "zoon" te doden. In plaats daarvan werd de vleesbal op advies van Vyasa in honderd stukken gesneden en in stenen kruiken met aarde gedaan en begoten met water: ieder jaar ontstond daaruit een nieuwe zoon.

Als Pandu door zijn begeerte ondanks zijn vervloeking toch gemeenschap met zijn tweede vrouw Madri heeft sterft hij. Kunti de eerste vrouw van Pandu neemt de opvoeding van de vijf zonen op zich en belooft dat ze in alles zullen delen in broederschap: drie kinderen van zichzelf en de twee kinderen van Madri. Madri en Kunti volgen Pandu in de dood. Maar het is alleen Madri die "sati" (weduwenverbranding) ondergaat. Ze zegt: "ik heb zijn seksuele begeerte voor mij in zijn ogen gezien en beantwoordt, "ik" ben het die daardoor met hem is verbonden. "Ik" zal "met hem" door de poorten des dood gaan.

Jaren later wint Arjuna, krijger en de tweede zoon van Pandu en Kunti, de prinses Draupadi in een toernooi. Kunti houdt al haar zonen aan haar belofte aan Madri, dat ze alle vijf de zonen van Pandu (haar eigen drie en de twee zonen van Madri) in alles zullen delen. Om deze reden wordt Draupadi de vrouw van alle vijf de Pandava's: Pandu's zonen. Een oorzaak zou zijn dat Draupadi in een vorig leven tot vijfmaal toe tot god gebeden had om een man, en dan zelfs met zoveel goddelijke eigenschappen dat daar ook vijf verschillende halfgoden voor nodig zou zijn.

Esoterisch wordt dit vaak geïnterpreteerd als symbool voor de mens (Draupadi) met vijf zintuigen (Pandava's) of de innerlijke natuur (Draupadi) en de natuurlijke (goddelijke) eigenschappen (Pandava's). Zoals Yuddhistira-wijsheid, Arjuna-wil/doorzettingsvermogen, Bhima-kracht/energie en de tweelingbroers Nakula en Sahadeva-geduld, zwijgzaamheid en schoonheid. Daar tegenover staan dan de Kaurava's de honderd zonen van de blinde koning Dhritarashtra die eigenschappen als egoïsme, ongeduld, machtswellust en jaloersheid symboliseren.

De Pandava's zijn halfgoden en de Kaurava's zijn uit aarde en vlees ontstaan en in stenen potten opgekweekt. Duidelijk is hier dus een dualistische licht-duister symboliek of de dualiteit van het eeuwig stralende en herhalend incarnerende: ook gezien als een strijd tussen goed en kwaad. De essentie van de komende strijd op leven en dood is Yudhishtira, zoon van de god Dharma, hij is de oudste prins en derhalve de kroonprins. Dat wordt door de blinde koning bekrachtigd maar in zijn hart geeft hij de voorkeur aan zijn eigen zoon Duryodhana (de oudste zoon). Dit conflict tussen Yudhishtira en Duryodhana is doorslaggevend.

Duryodhana bouwt een zeer brandbaar "huis van was", met de bedoeling de Pandava's daarin te verbranden. Maar gewaarschuwd door Vidur ontsnappen ze aan de vlammenzee en verblijven een tijd in het bos verkleed als brahmanen tot het doodsgevaar is geweken. In de veronderstelling dat de Pandava's dood zijn, benoemt de koning dan zijn oudste zoon Duryodhana als kroonprins. Als na een tijdje Yudhishtira weer op het toneel verschijnt zijn er opeens twee kroonprinsen. Beide kroonprinsen zijn nu even machtig. Dat komt omdat de Pandava's gehuwd zijn met Draupadi, de dochter van de machtige koning Draupada. Dhritarashtra ziet geen andere oplossing dan zijn koninkrijk te splitsen. Een onaanzienlijke arme dorre streek vol demonen genaamd Khandavaprastha, wordt dan gegeven aan de Pandava's en Yudhishtira wordt daar Koning. Met de hulp van Krishna brengen zij dat land tot bloei en bouwen er een prachtige stad: Indraprastha. Als de kroonprins Duryodhana daar op bezoek gaat wordt hij jaloers en wil niet alleen zijn helft van het koninkrijk, maar het totaal. Daarbij komt nog dat zijn eer gekrenkt wordt omdat Draupadi hem uitlacht, omdat hij de spiegelingen van het paleis niet doorziet en in het water valt. Zij lacht en vernedert: "Duryodhana, een blinde zoon van een blinde vader". Die spiegelingen zijn het werk van de architect van het paleis, de koning van de rassen der reuzen, demonen en illusies Maya of Mayāsura.

Het kantelpunt in de Mahabharata is het dobbelspel tussen de beide takken van de familie. Het is een list van Shakuni, de oom van Duryodhana, om voor hem de totale macht in het hele koninkrijk te grijpen. De blinde koning staat dit toe omdat hij in dit dobbelspel een methode in ziet om de problemen tussen de neven naar de toekomst te verschuiven. De Pandava's, de vijf halfgoden, verliezen in het dobbelspel al hun bezit, alles; inclusief zichzelf en hun gemeenschappelijke vrouw Draupadi. Dan wordt Draupadi (die geboren is uit vuur) aan haar haar door Dushasana naar de grote vergaderzaal van het paleis getrokken. Voor de koning, de heiligen en de wijzen en de prinsen wordt ze daar vernederd en men probeert haar te ontkleden. Krishna als hoogste incarnatie van goddelijkheid voorkomt dit. Op dat moment worden verschrikkelijke vervloekingen uitgesproken. Het noodlot is geschapen en de wet van oorzaak en gevolg zal leiden tot totale vernietiging.

De strijd culmineert in de slag bij Kurukshetra en de Pandava's zijn de uiteindelijke overwinnaars. De Mahabharata eindigt met de opstijging van Krishna naar zijn eeuwige verblijfplaats en het daaropvolgende einde van de dynastie en het eenworden met God (moksha) van de Pandava broers. Sommige van de meest nobele en geachte personages vechten zelfs tegen hun eigen wil en wens mee aan de kant van de Kaurava's vanwege de vóór het conflict aangegane allianties, loyaliteit en afhankelijkheden vanwege eed en trouw.

De Pandava's en de Kaurava's, die in historische tijden een strijd op leven en dood zouden hebben gevoerd met bijna volledige vernietiging, staan symbool voor de strijd tussen licht en duister, tussen Goden en Demonen en alle wezens die daarbij gedacht kunnen worden. Volgens esoterische opvattingen heeft de strijd alleen plaats binnen in de mens die tot inzicht en wijsheid komt en zich tracht los te maken van zijn egocentrische beperkingen.

Personages

Een lijst met beknopte beschrijvingen van de personages:

Aan de zijde van de Pandava's:

  • Yudhishtira, halfgod, de oudste Pandava, zoon van Dharma, staat erom bekend dat hij niet kon liegen. Toch eenmaal in zijn leven vertelde hij aan Drona dat Ashwattaman (de Olifant) gedood was, waarbij hij het woord "de Olifant" fluisterde. Drona verstond dat niet en dacht dat zijn zoon Ashwattaman gedood was. Dat leidde tot de dood van Drona. De strijdwagen, die tot dan te een handbreedte boven de grond had gezweefd, kwam daarop met een klap op de aarde terecht. Dat, vanwege het feit dat hij bewust zijn naam als altijd zijnde oprecht had misbruikt, verloor hij zijn goddelijke status. Hij staat ook bekend als Dharmaputra, omdat hij een zoon was van sterfelijke Kunti door de genade van Dharma, de God van de Rechtvaardigheid, maar tevens als Dharmaraja of koning van de Rechtvaardigheid. Yudisthira staat ook bekend als de volmaaktheid van integriteit die ten val kwam vanwege een enkele terugval en als een denker of beschouwer. Daardoor was hij ook vermoeiend voor zijn vrouw Draupadi die, uit vuur geboren, meer actie van hem wilde maar ondanks dat, hem toch heel erg hoog achtte.
  • Bhima, zoon van god Vayu (de Wind) en de sterfelijke Kunti; een van de Pandava broers wiens enorme kracht, grootte en gezagsgetrouwheid legendarisch zijn. Hij staat symbool voor energie: doorzettingsvermogen. Hij is ook de meest ontwapenende van de pandava's, vanwege zijn kinderlijke eenvoud en ongecompliceertheid.
  • Arjuna, halfgod, zoon van Indra (Koning van de Goden) en de sterfelijke Kunti: een meesterlijke boogschutter. Hij staat symbool voor concentratie en het denken. Arjuna is de vriend van Krishna, hij laat zich leiden in de strijd door hem. Diep inzicht in de natuur van de wereld en de mens zelf kreeg hij van Krishna. Door zijn denken te laten leiden door de goddelijke wijsheid van Krishna, werden zijn illusie's opgeheven. Deze lessen van Krishna aan Arjuna staan in het heilige boek: de Bhagavad Gita die als een leidraad kan zijn voor iemand die een beter mens wil zijn.
  • Nakula en Sahadeva halfgoden: tweelingzonen van de Ashwins (tweelinggoden) en de sterfelijke Madri. Ze staan symbool voor de eenheid in dualiteit en broederschap. Ze zijn als geduld en zwijgzaamheid, schoonheid en wijsheid.
  • Krishna goddelijk, incarnatie van Vishnoe. Als Doryodhana en Arjuna beiden komen vragen om zijn steun in de oorlog, stelt Krishna hen voor een keuze: aan de ene kant zijn leger, met alle wapens, olifanten en strijdwagens, aan de andere kant zichzelf, alleen en ongewapend en niet deelnemend aan de oorlog. Beiden kiezen naar eigen aard, Doryodhana het leger en de wapens, Arjuna kiest voor Krishna als zijn wagenmenner. Symbool dat het denken zich laat leiden door wijsheid. Het moeilijk te begrijpen lot van de goddelijke Krishna is Dharma te herstellen, door Karman (de wet van oorzaak en gevolg) te gebruiken. Dat houdt dus in, ook het slechte in te zetten tegen het slechte. Zo is Krishna eigenlijk de instigator op de achtergrond van de -niet- goddelijke acties van de halfgoden (de Pandava's) juist op hun specifieke goddelijke eigenschap. Als voorbeeld de zoon van Dharma zelf, koning Yuddhistira die niet kan liegen. Krishna organiseerde de dood van de onoverwinnelijke Drona door juist de waarheid (de zoon van Dharma: Yuddhistira) te laten liegen. Hij gaf opdracht dat Bhima de olifant Ashwattaman te doden. Hij gaf opdracht aan Yuddhistira om tegen Drona te zeggen dat Ashwattaman was gedood. Omdat Yuddhistira niet kon liegen zorgde Krisha ervoor dat er trompetgeschal hoorbaar was op het moment dat Yuddhistira "de olifant" fluisterde. Omdat Drona onoverwinnelijk was, was zijn dood noodzakelijk voor de Pandava's om de oorlog te kunnen winnen. Krishna maakte dus gebruik van het grote Karma van de twee legers, maar daar speelde ook het indidviduele karma van de strijders in mee: zie bij Drona hoe en waarom zijn dood tot stand kwam. Zo zorgde hij ook dat Bhima tegen de erecode onder de gordel sloeg: zie bij Duryodhana hoe die gedood werd.
  • Abhimanyu Zoon van Arjuna en Subhadra, de zus van Krishna. Hij had als foetus in de baarmoeder van zijn moeder een goddelijke betovering van Arjuna gehoord. In de oorlog gebruikte hij die mantra, nog als een jong kind, om door te dringen tot in het centrum van de macht van de vijand. Hij redde daarmee de Pandava's van een zekere nederlaag. Door een list was Arjuna door de vijand weggelokt, zodat men dacht dat de Pandava's daardoor weerloos waren. Abhimanyu schakelde vele vijanden uit, waardoor de list mislukte. Maar vanwege het feit dat hij de tweede mantra, doe nodig was om terug te keren, niet gehoord had, was hij gevangene geworden in het centrum van de vijand. Vanwege zijn bijna onoverwinnelijke macht daar, moest hij gestopt worden door zijn dood. Daar waren veel vijanden tegelijk voor nodig, waaronder Karna, Drona, Duryodhana, Dushassana, Aswattaman. Voor zijn dood had hij een kind verwekt. Dat kind speelt een rol in de film van Peter Brooke, zowel aan het begin (als luisteraar naar Vyasa) als aan het einde (als ongeboren kind). Op het einde is er een totale vernietiging van alle leven. Behalve dus het nog ongeboren kind. Het begin, eeuwenlang (de pralaya) na het einde, geeft een prachtig beeld van de tijd als cyclisch gebeuren en herhaling van alles wat gebeurt. Het nog ongeboren kind draagt de karakteristiek van zowel het goddelijke, Subhadra, als het menselijke, Arjuna.
  • Gathotkaca een zoon van de halfgod Bhima en Hidimbi, een rakshasa (een mensetende demon). Ghatotkacha had veel magische krachten en leeft in de wereld van de duisternis.

Aan de zijde van de Kaurava's:

Houten wajangpop voorstellende Karna. Karna is de buitenechtelijke zoon van Dewi Kunti, verwekt door Batara Surya.
  • Bhisma, letterlijk "de verschrikkelijke", oorspronkelijk met de naam Devavrata, de beoogde stamvader. Hij verkreeg een opvoeding in de hemel van vele goden, hij was de achtste zoon van de godin Ganga. De grandioze held die zijn koninkrijk had opgegeven en het celibaat had omarmd omdat zijn vader verliefd was geworden op een vissersdochter. Hij had van de goden de zegening ontvangen zijn eigen tijdstip van overlijden te mogen kiezen; een verschrikkelijk lot. Dit gezien zijn goddelijke integriteit zijn beloftes na te komen. TGoch op een zeker moment gaf hij de strijd op, vanwege de confrontatie in de oorlog met Shikhandin, de reïncarnatie van Amba, zijn afgewezen vrouwelijke wederhelft die hem diep haatte vanwege zijn aangenomen celibaat. De naam Amba betekent goddelijke moeder, die dus geen moeder kon zijn vanwege het celibaat van Bhisma. De strijd opgegeven moest hij helse pijnen lijden nadat hij door zijn vriend Arjuna door ontelbare pijlen was neergeschoten, maar niet kon sterven. Dat, omdat hij een eed had gezworen pas te sterven als de dynastie in overeenstemming met Dharma functioneerde. Hij stierf uiteindelijk op dat bed van pijlen die in zijn lichaam geschoten waren door zijn grootste persoonlijke vriend Arjuna, maar niettemin toch zijn Pandava vijand. Bhisma had zich namelijk ethisch verplicht tot loyaliteit aan de kuru stam, in wiens uiterlijke cultuur hij altijd had geleefd, hoewel hij innerlijk partij koos voor de Pandava's. Hij koos het tijdstip van zijn sterven toen duidelijk werd dat de kurustam de oorlog had verloren, Dharma was hersteld en de nieuwe wereldorde kon beginnen onder het koningschap van Yuddhistira, de zoon van Dharma. Het is als een mens die door het dal van tegenslag na de catharsis zijn oude patronen met veel pijnen en opoffering moet loslaten om een nieuw leven te beginnen.
  • Duryodhana, de oudste van de honderd zonen van Dhritarastra de blinde koning en zijn geblinddoekte vrouw Gandhari, aanvoerder van de Kaurava's. Hij is de dynamische drijvende kracht achter de ontwikkelingen van de Mahabharata door zijn haat en afgunst jegens de Pandava's. Slechts eenmaal had zijn moeder de blinddoek afgenomen na haar huwelijk om haar oudste zoon te kunnen zien. Fel licht scheen uit haar ogen die haar zoon onoverwinnelijk maakte. Krishna had dit voorzien en zijn dijen afgeplakt: dat werd zijn gevoelige en kwetsbare plaats. Toen Draupadi zijn slavin werd, na het dobbelspel, toonde Duryodhana openbaar in het hof obsceen zijn dijen aan Draupadi. Deze zwakke plaats leidde uiteindelijk tot zijn dood, toen op instigatie van Krishna, in de strijd Bhima hem hier trof met zijn strijdknots. Daarbij verloor Bhima zijn goddelijkheid vanwege het "onder de gordel" tegen de erecode strijden.
  • Drona, de goeroe (leraar) van de zowel de Pandava's als de Kaurava's is geen Kshatriya maar een Brahmaan. Hoewel hij strijdt aan de kant van de Kaurava's ligt zijn sympathie (net als die van Bhishma) bij de Pandava's. Hij was onoverwinnelijk. Zijn liefde voor zijn zoon Ashwattaman doet hem uiteindelijk de das om. Toen hij de leugen van Yudhishtira (die niet kon liegen) hoorde dat zijn zoon was gedood door Bhima, staakte hij in wanhoop de strijd in de oorlog ging in meditatie en verliet zijn lichaam. Zijn geest ging op zoek naar zijn gedode zoon in het hiernamaals om hem bij te staan. Dat was de gelegenheid voor Dhṛiṣhṭādyumna (de broer van Draupadi) om hem te onthoofden. Daarmee had Dhṛiṣhṭādyumna zijn levenslot uitgevoerd. Drupada, de vader van de tweeling Dhṛiṣhṭādyumna en Draupadi was eens door Drona diep beledigd. Drupada had als reactie daarop gunsten, een Yajna, geschonken aan de goden. Als beloning kreeg hij van Agni een zoon met het levenslot Drona te vermoorden. Dhṛiṣhṭādyumna en Draupadi waren geboren uit vuur, de god Agni.
  • Kripa, een hogepriester aan het hof van Hastinapur. Zijn tweelingzuster Kripi was gehuwd met Drona.
  • Karna, de nobele strijder en stralende zoon van Surya, wiens enorme krachten hem tijdens de slag tekortschoten vanwege de twee vloeken die door zijn goeroe en een Heilige over hem waren afgeroepen. Hij werd door zijn moeder Kunti uit schaamte (want hij werd door Surya verwekt toen Kunti nog bij haar ouders woonde en ongetrouwd was) in een rieten mandje gelegd en aan de rivier overgelaten. Hij werd toen als vondeling opgevoed, kende zijn afkomst niet en sloot zich aan bij de Kaurava's. Karna is een halfbroer van de Pandava's.

Neutraal is Vidur. Hij is de halfbroer van zowel Dhritarashtra als Pandu, maar geboren uit de gemeenschap tussen Vyasa en een dienstmeid van lagere kaste. Hij was minister-president aan het hof en vanwege zijn eerlijkheid werd hij Dharmaraja (god van de waarheid) genoemd. Hij was de enige die protesteerde tegen de vernedering van Draupadi na het dobbelspel van Shakuni en Yudhishtira. Ook hielp hij de Pandava's door hen te waarschuwen over list en bedrog en moordplannen binnen het hof. Vanwege zijn onafhankelijkheid werd hij bij het uitbreken van de oorlog, als minister-president ontslagen.

Merk ook op dat aan de "goede" zijde ook duistere krachten meevechten (Ghatotkacha) en aan de "slechte" kant ook lichtkrachten meewerken (Karna). De ware strijd tussen goed en kwaad bestaat volgens de Mahabharata niet; het probleem ontstaat wanneer je geen onderscheid meer tussen beide kunt maken.

Structuur

De Mahabharata is geschreven in achttien parva's (hoofdstukken of boeken):

  1. Adiparva - Inleiding, geboorte en opvoeding van de prinsen. (Adi = eerste).
  2. Sabhaparva - Leven aan het hof, het dobbelspel en de verbanning van de Pandava's. Maya Danava bouwt het paleis en het hof (sabha) in Indraprastha.
  3. Aranyakaparva (ook wel Vanaparva, Aranyaparva) - De twaalf jaar verbanning in het woud (aranya).
  4. Virataparva - Het jaar van verbanning doorgebracht aan het hof van Virata.
  5. Udyogaparva - Voorbereidingen voor de oorlog.
  6. Bhishmaparva - Het eerste deel van de grote slag, met Bhishma als aanvoerder van de Kaurava's. Onderdeel is de zogenaamde Bhagavad gita waarin verteld wordt wat Krishna, de mentor en wagenmenner van Arjuna, vóór de grote strijd tot Arjuna zegt.
  7. Dronaparva - De strijd gaat door, met Drona als aanvoerder.
  8. Karnaparva - Nogmaals de strijd, met Karna als aanvoerder.
  9. Shalyaparva - Laatste deel van de slag, met Shalya als aanvoerder.
  10. Sauptikaparva - Hoe Ashvattama en de overgebleven Kaurava's het leger van de Pandava's doden in hun slaap (Sauptika).
  11. Striparva - Gandhari en de andere vrouwen bewenen de doden (stri = vrouw).
  12. Shantiparva - De kroning van Yudhisthira, en zijn instructies van Bhishma (shanti = vrede).
  13. Anushasanaparva - De laatste instructies van Bhishma (anushasana = instructie).
  14. Ashvamedhikaparva - De koninklijke ceremonie van ashvameda geleid door Yudhisthira.
  15. Ashramavasikaparva - Dhritarashtra, Gandhari en Kunti vertrekken naar een ashram, en hun uiteindelijke dood in het woud.
  16. Mausalaparva - De onderlinge strijd tussen de Yadava's met staffen (mausala).
  17. Mahaprasthanikaparva - Eerste deel van de weg naar dood van Yudhisthira en zijn broers (mahaprasthana, de grote reis = de dood).
  18. Svargarohanaparva - De Pandava's keren terug naar de spirituele wereld (svarga = hemel).

Er bestaat ook nog een supplement van 16.375 verzen, de Harivamsaparva, dat speciaal gericht is op het leven van Krishna.

Verhalen

De belangrijkste werken en verhalen in de Mahabharata zijn de volgende. Ze worden apart gepresenteerd als zelfstandige werken.

  1. Bhagavad Gita, Krishna geeft onderwijs en instructies aan Arjuna; Bhishmaparva
  2. Nala, of Nala en Damayanti, een liefdesverhaal; Aranyakaparva
  3. Krishnavatara, het verhaal van Krishna, de Krishna Leela, dat door veel van de hoofdstukken heen geweven is.
  4. Rishyasringa, ook geschreven als Rshyashrnga, de gehoornde jongen en rishi; Aranyakaparva
  5. Vishnu sahasranama, de beroemdste hymne aan Vishnoe, die Zijn 1000 namen beschrijft; Anushasanaparva

Gedurende de 20e eeuw hebben onderzoekers de vroegst bewaard gebleven exemplaren van de regionale varianten van het werk gebruikt, om een samengesteld referentiewerk te ontwikkelen dat bekendstaat als de Kritische Editie van de Mahabharata. Dit project werd voltooid in 1966 aan het Bhandarkar Oriental Research Institute in Poona (India).

Moderne Mahabharata

Van de Mahabharata wordt wel gezegd dat het de essentie en de som vormt van de Veda's en andere Indiase geschriften. Ze bevat grote hoeveelheden ingevoegde mythologie, kosmologische verhalen van de goden en godinnen en filosofische parabels gericht aan studenten in de filosofie. De verhalen worden gewoonlijk aan kinderen verteld bij religieuze gelegenheden, maar ook gewoon thuis.

Eind jaren 80 werd de Mahabharata uitgezonden op de Indiase staatstelevisie. De uitzendingen waren zo populair dat de straten tijdens de uitzendingen uitgestorven waren en zelfs vergaderingen van het kabinet werden verplaatst om de ministers de kans te geven te kijken. Tegenwoordig zijn er talloze miniseries en stripboeken met het verhaal. Het epos werd ook diverse malen verfilmd. Voor westerlingen het meest toegankelijk is de vijf uur durende filmversie van Peter Brook en Jean-Claude Carriere uit 1989 (The Mahabharata).[2]

Bibliografie

Uitgave

  • Vishnu S. Sukthankar, Shripad Krishna Belvalkar e.a., The Mahābhārata, 21 dln., Bhandarkar Oriental Research Institute, Poona, 1927-65

Vertalingen

Het vertalen van de Mahabharata is een gigantische onderneming. Niet weinig vertalers zijn ingehaald door de dood. Behalve in de Indische talen en in het Spaans, bestaan er eigenlijk enkel Engelse complete vertalingen:

  • The Mahabharata. Complete and Unabridged, vertaald door Bibek Debroy, 10 dln., 2009-2015, ISBN 978-0143424789 (gebaseerd op de kritische Bhandarkar-editie)
  • The Mahābhārata of Vyasa, bewerkte vertaling in vrije verzen door Purushottama Lal, 338 dln., 1968-2000 (bevat alle sloka's uit alle recensies van parva's 1-18, behalve 13 en het tweede deel van 12; dat laatste werd in 2016 vertaald door Pradip Bhattacharya voor de herziene 18-delige editie 2000-2016)
  • The Mahabharata of Krishna-Dwaipayana Vyasa, vertaald in proza door Kisari Mohan Ganguli, 1883–96

De Razmnāma (رزم نامہ) is een 16e-eeuwse Perzische vertaling

Ingekorte versies en bloemlezingen

  • The Mahabharata of Vyasa, vertaald in proza door Purushottama Lal, 1980, ISBN 9780706910339
  • Mahabharata. Een omvangrijk religieus en filosofisch epos, vertaald uit het Engels door Arthur Kooyman, 2014, ISBN 9789076389172
  • Verhalen uit de Mahabharata, vertaald uit het Engels, Stichting School voor Filosofie, 4 dln., 1992-94
  • Mahabharata, vertaald uit het Sanskriet door Hendrik Verbruggen, 1991, ISBN 9789062718153
  • Mahabharata. Bloemlezing uit het klassieke Indiase epos, Nederlandse vertaling door Georges van Vreckhem van de Engelse navertelling door C. Rajagopalachari, 1988, ISBN 9789020233162
Bronnen die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina The Mahabharata, Book 1: Adi Parva op de Engelstalige Wikisource.
Zie de categorie Mahabharata van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.