Kabinet-Kiesinger
Het kabinet–Kiesinger (ook bekend als de Grote Coalitie) was de uitvoerende macht van de Bondsrepubliek Duitsland (West-Duitsland) van 1 december 1966 tot 22 oktober 1969. Bondskanselier Kurt Georg Kiesinger (CDU) stond aan het hoofd van een coalitie van CDU/CSU en de SPD.
Kabinet–Kiesinger
| ||||
Kabinet in Duitsland | ||||
Premier | Kurt Georg Kiesinger (Bondskanselier) | |||
Partij(en) | CDU/CSU–SPD | |||
Politieke kleur | Christendemocratisch–Sociaaldemocratisch (Grote coalitie/Centrum) | |||
1965–1969 | ||||
Start | 1 december 1966 | |||
Demissionair | 28 september 1969 | |||
Eind | 22 oktober 1969 | |||
Voorganger | Erhard II | |||
Opvolger | Brandt I | |||
Staatshoofd | Heinrich Lübke (1966–1969) Gustav Heinemann (1969) | |||
|
Geschiedenis
Na de Bondsdagverkiezingen van 1965 werd de coalitie van CDU/CSU en FDP onder bondskanselier Ludwig Erhard voortgezet. Een klein jaar later ontstond echter een kabinetscrisis toen de FDP haar ministers uit de regering terugtrok (27 oktober 1966). Binnen de CDU werd druk uitgeoefend op bondskanselier Erhard om af te treden. Op 10 november werd Kurt Georg Kiesinger, die op dat moment minister-president van Baden-Würrtemberg was, door de fractie van de CDU/CSU aangewezen als kandidaat-bondskanselier. Van de 245 fractieleden ondersteunden 118 de kandidatuur van Kiesinger[1]. De CDU voelde er weinig voor om nieuwe onderhandelingen met de FDP aan te knopen, en besloot met de SPD van Willy Brandt te gaan onderhandelen over een nieuwe coalitieregering. De onderhandelingen verliepen (mede dankzij de inspanningen van Brandt, die te maken had met strubbelingen binnen zijn eigen SPD[2]) buitengewoon vlot en op 1 december 1966 werd Kurt Georg Kiesinger gekozen tot bondskanselier van een kabinet bestaande uit CDU/CSU en SPD: de eerste "Grote Coalitie" ("Grosse Koalition") was een feit. Brandt werd vicekanselier en bondsminister van Buitenlandse Zaken.
Ondanks het streven dat de coalitie alleen maar aan zou blijven tot aan de nieuwe bondsdagverkiezingen van 1969, waren de betrekkingen tussen CDU/CSU en SPD goed, hoewel er binnen de laatste partij kritiek bestond op de coalitie. De nieuwe regering streefde naar het op orde brengen van de begroting en verbetering van de buitenlandse betrekkingen met Oost-Europese staten. De erkenning van de Duitse Democratische Republiek (DDR), die werd nagestreefd door de SPD, werd echter door de CDU/CSU van de hand gewezen. Hoogstens kon gewerkt worden aan de geleidelijke erkenning van het socialistische buurland.
In haar buitenlandpolitiek streefde de grote coalitie naar een grotere soevereiniteit voor de Bondsrepubliek. Zo wilde men de nog bestaande praktijk dat de geallieerden bij interne onrust (bijvoorbeeld een staatsgreep of iets dergelijks) konden ingrijpen in de soevereiniteit van de Bondsrepubliek ongedaan maken. De geallieerden eisten echter de invoering van noodwetten zodat de Bondsregering bij geval van politieke onrust in te kunnen ingrijpen. Om dergelijke noodwetten door het parlement te loodsen was echter een tweederdemeerderheid nodig in de Bondsdag. De oppositie, zowel in het parlement (FDP) als buiten het parlement (studentenbeweging, vakbonden, etc.) was echter bijzonder fel gekant tegen noodwetten. Op 27 mei 1968 stemden CDU/CSU en SPD - behoudens 54 parlementariërs - voor de noodwetten, terwijl de FDP tegen stemde. Op 28 juni werden de wetten van kracht en besloot de Geallieerde Controleraad af te zien van militair ingrijpen in de Bondsrepubliek bij interne onrust.
Aanvankelijk wilden CDU en SPD het meerderheidskiesrecht invoeren waardoor coalities in de toekomst niet meer nodig waren. Een partijdag van de SPD in 1968 wees het regeringsvoorstel echter (voorlopig) af.
In 1969 kwam de grote coalitie te einde toen er na de Bondsdagverkiezingen van dat jaar een coalitie van SPD en FDP (de zgn. "sociaalliberale coalitie") aantrad.
Geschiedenis
Na de Bondsdagverkiezingen van 1965 werd de coalitie van CDU/CSU en FDP onder bondskanselier Ludwig Erhard voortgezet. Een klein jaar later ontstond echter een kabinetscrisis toen de FDP haar ministers uit de regering terugtrok (27 oktober 1966). Binnen de CDU werd druk uitgeoefend op bondskanselier Erhard om af te treden. Op 10 november werd Kurt Georg Kiesinger, die op dat moment minister-president van Baden-Würrtemberg was, door de fractie van de CDU/CSU aangewezen als kandidaat-bondskanselier. Van de 245 fractieleden ondersteunden 118 de kandidatuur van Kiesinger[3]. De CDU voelde er weinig voor om nieuwe onderhandelingen met de FDP aan te knopen, en besloot met de SPD van Willy Brandt te gaan onderhandelen over een nieuwe coalitieregering. De onderhandelingen verliepen (mede dankzij de inspanningen van Brandt, die te maken had met strubbelingen binnen zijn eigen SPD[4]) buitengewoon vlot en op 1 december 1966 werd Kurt Georg Kiesinger gekozen tot bondskanselier van een kabinet bestaande uit CDU/CSU en SPD: de eerste "Grote Coalitie" ("Grosse Koalition") was een feit. Brandt werd vicekanselier en bondsminister van Buitenlandse Zaken.
Ondanks het streven dat de coalitie alleen maar aan zou blijven tot aan de nieuwe bondsdagverkiezingen van 1969, waren de betrekkingen tussen CDU/CSU en SPD goed, hoewel er binnen de laatste partij kritiek bestond op de coalitie. De nieuwe regering streefde naar het op orde brengen van de begroting en verbetering van de buitenlandse betrekkingen met Oost-Europese staten. De erkenning van de Duitse Democratische Republiek (DDR), die werd nagestreefd door de SPD, werd echter door de CDU/CSU van de hand gewezen. Hoogstens kon gewerkt worden aan de geleidelijke erkenning van het socialistische buurland.
In haar buitenlandpolitiek streefde de grote coalitie naar een grotere soevereiniteit voor de Bondsrepubliek. Zo wilde men de nog bestaande praktijk dat de geallieerden bij interne onrust (bijvoorbeeld een staatsgreep of iets dergelijks) konden ingrijpen in de soevereiniteit van de Bondsrepubliek ongedaan maken. De geallieerden eisten echter de invoering van noodwetten zodat de Bondsregering bij geval van politieke onrust in te kunnen ingrijpen. Om dergelijke noodwetten door het parlement te loodsen was echter een tweederdemeerderheid nodig in de Bondsdag. De oppositie, zowel in het parlement (FDP) als buiten het parlement (studentenbeweging, vakbonden, etc.) was echter bijzonder fel gekant tegen noodwetten. Op 27 mei 1968 stemden CDU/CSU en SPD - behoudens 54 parlementariërs - voor de noodwetten, terwijl de FDP tegen stemde. Op 28 juni werden de wetten van kracht en besloot de Geallieerde Controleraad af te zien van militair ingrijpen in de Bondsrepubliek bij interne onrust.
Aanvankelijk wilden CDU en SPD het meerderheidskiesrecht invoeren waardoor coalities in de toekomst niet meer nodig waren. Een partijdag van de SPD in 1968 wees het regeringsvoorstel echter (voorlopig) af.
In 1969 kwam de grote coalitie te einde toen er na de Bondsdagverkiezingen van dat jaar een coalitie van SPD en FDP (de zgn. "sociaalliberale coalitie") aantrad.
Functie | Ambtsbekleder | Ambtstermijn | Partij | ||
---|---|---|---|---|---|
Bondskanselier | Kurt Georg Kiesinger (1904–1988) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CDU | |
Vicekanselier | Willy Brandt (1913–1992) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | SPD | |
Bondsminister van Binnenlandse Zaken |
Paul Lücke (1914–1976) |
26 oktober 1965 [5] |
2 april 1968 [6] |
CDU | |
Ernst Benda (1925–2009) |
2 april 1968 | 22 oktober 1969 | CDU | ||
Bondsminister van Buitenlandse Zaken |
Willy Brandt (1913–1992) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | SPD | |
Bondsminister van Financiën |
Franz Josef Strauß (1915–1988) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CSU | |
Bondsminister van Justitie |
Gustav Heinemann (1899–1976) |
1 december 1966 | 26 maart 1969 [7] |
SPD | |
Horst Ehmke (1927–2017) |
26 maart 1969 | 22 oktober 1969 | SPD | ||
Bondsminister van Economie |
Karl Schiller (1911–1994) |
1 december 1966 | 7 juli 1972 [8] |
SPD | |
Bondsminister van Defensie |
Gerhard Schröder (1910–1989) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CDU | |
Bondsminister van Volksgezondheid |
Käte Strobel (1907–1996) |
1 december 1966 | 15 december 1972 [8] |
SPD | |
Bondsminister van Arbeid en Sociale Zaken |
Hans Katzer (1919–1996) |
26 oktober 1965 [5] |
22 oktober 1969 | CDU | |
Bondsminister van Verkeer |
Georg Leber (1920–2012) |
1 december 1966 | 7 juli 1972 [8] |
SPD | |
Bondsminister van Landbouw, Voedselvoorziening en Bosbeheer |
Hermann Höcherl (1912–1989) |
26 oktober 1965 [5] |
22 oktober 1969 | CSU | |
Bondsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting |
Lauritz Lauritzen (1910–1980) |
1 december 1966 | 15 december 1972 [8] |
SPD | |
Bondsminister van Posterijen en Communicatie |
Werner Dollinger (1918–2008) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CSU | |
Bondsminister voor Economische Betrekkingen |
Hans-Jürgen Wischnewski (1922–2005) |
1 december 1966 | 1 oktober 1968 [6] |
SPD | |
Vacant | |||||
Erhard Eppler (1926–2019) |
16 oktober 1968 | 8 juli 1974 [8] |
SPD | ||
Bondsminister voor Financiële Bezittingen |
Kurt Schmücker (1919–1996) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CDU | |
Bondsminister voor Oost-Duitse Betrekkingen |
Herbert Wehner (1906–1990) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | SPD | |
Bondsminister voor Vluchtelingen en Oorlogsslachtoffers |
Kai-Uwe von Hassel (1913–1997) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | CDU | |
Bondsminister voor Onderzoek en Technologie |
Gerhard Stoltenberg (1928–2001) |
26 oktober 1965 [5] |
22 oktober 1969 | CDU | |
Bondsminister voor Familie en Jeugd Zaken |
Bruno Heck (1917–1989) |
14 december 1962 [5] |
1 oktober 1968 [6] |
CDU | |
Vacant | |||||
Aenne Brauksiepe (1912–1997) |
16 oktober 1968 | 22 oktober 1969 | CDU | ||
Bondsminister voor de Bondsraad en Deelstaten |
Carlo Schmid (1896–1979) |
1 december 1966 | 22 oktober 1969 | SPD | |
Chef des Bundeskanzleramts / Staatssecretaris voor de Bundeskanzleramts |
Werner Knieper (1909–1977) |
1 december 1966 | 31 december 1967 [6] |
O | |
Karl Carstens (1914–1992) |
31 december 1967 | 22 oktober 1969 | CDU | ||
Zie ook
Bronnen, noten en/of referenties
|
Duitse kabinetten 1871-heden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|