Johannes Vermeer

Johannes[1] Vermeer (gedoopt te Delft, 31 oktober 1632 – begraven aldaar, 15 december 1675) was een Nederlands kunstschilder in de Gouden Eeuw.

Johannes Vermeer
Persoonsgegevens
Volledige naamJohannes Reyniersz. Vermeer
BijnaamSfinx van Delft
Geborenged. 31 oktober 1632
Overledenbegr. 15 december 1675
GeboortelandNederland
Beroep(en)kunstschilder
Signatuur
Oriënterende gegevens
Bekende werkenHet melkmeisje
Meisje met de parel
RKD-profiel
Portaal    Kunst & Cultuur

Vermeer had een voorkeur voor tijdloze, ingetogen momenten. Hij blijft raadselachtig vanwege de onnavolgbare kleurstelling en het verbijsterende lichtgehalte. Vermeers schilderijen, meestal genrestukken en een paar historiestukken, allegorieën en stadsgezichten, onderscheiden zich door een subtiel kleurgebruik en een ideale compositie. Hij gebruikte soms dure pigmenten en had een grote voorkeur voor ultramarijn en loodtingeel.[2]

Levensloop

Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nederduits-gereformeerde Nieuwe Kerk in Delft gedoopt als 'Joannes'. Zijn exacte geboortedag is niet bekend. Zijn moeder heette Digna Baltens en zijn vader, een satijnwever, heette Reynier Jansz Vos (alias Vermeer). Na 1631 was Reynier Jansz zowel herbergier als kunsthandelaar, en onderhield hij goede relaties met Delftse schilders als Cornelis Saftleven en Egbert van der Poel. In 1641 verhuisde Vermeer met zijn ouders en oudere zus Geertruy van de Voldersgracht naar de herberg Mechelen aan de Markt in Delft.[3]

De herberg "Mechelen" aan de Markt in Delft,
gravure uit ca. 1730

Bij wie Vermeer in de leer ging is nog steeds onduidelijk. Hij lijkt in zijn vroege werk te zijn beïnvloed door het werk van Utrechtse Caravaggisten.[4] Omdat zijn vroegste werken groot opgezette historiestukken zijn – een genre dat in die tijd in veel hoger aanzien stond dan portretten en landschappen – lijkt het waarschijnlijk dat hij werd opgeleid door een schilder van dergelijk werk. Onder de mogelijke leermeesters bevindt zich Abraham Bloemaert, die in Utrecht werkte. Men vermoedt dat Vermeers kleurenpalet invloed ondergaan heeft van Hendrick ter Brugghen. Of Vermeer als onderdeel van zijn opleiding ook een reis naar Italië ondernam, wat destijds niet ongebruikelijk was, is onduidelijk. Ook Delftse schilders als Carel Fabritius,[5] Leonard Bramer, getuige en onderhandelaar bij zijn huwelijk, en Christiaen van Couwenbergh zijn genoemd als mogelijke leermeesters. Hun stijl is echter anders en Vermeer lijkt zijn eigen weg te zijn gegaan.[6]

Op 20 april 1653 trouwde Vermeer in Schipluiden met Catharina Bolnes. Vermeer was waarschijnlijk calvinistisch opgevoed, hoewel de familie geen lidmaat van de gereformeerde, publieke kerk van de Republiek was. Om met Catharina te kunnen trouwen ging Vermeer over tot het rooms-katholieke geloof. Zijn vrome en overtuigd katholieke schoonmoeder, Maria Thins, afkomstig uit een rijke Goudse familie van handelaren in bakstenen, ging met het huwelijk akkoord na bemiddeling door de schilder Leonard Bramer.[7]

In december 1653 werd Vermeer lid van het Sint Lucasgilde, waarvan hij vier maal hoofdman zou worden (1662/1663 en 1670/1671). Net als zijn vader en veel collega's handelde Vermeer in schilderijen, maar hij beschouwde zichzelf vooral als schilder. Vermeer trok rond 1660 in bij zijn schoonmoeder aan de Oude Langendijk, die een pand naast een katholieke schuilkerk bewoonde met elf kamers. Daar werkte Vermeer in zijn atelier op de eerste verdieping. Toen de Franse kunstverzamelaar en diplomaat Balthasar de Monconys op 3 augustus 1663 het atelier van Vermeer bezocht, had de schilder geen enkel voltooid schilderij in huis en werd de Fransman naar een Delftse bakker gestuurd die een Vermeer in zijn bezit had. De prijs die de bakker ervoor betaald had – "600 livres" – vond De Monconys absurd hoog. Deze bakker is waarschijnlijk dezelfde als de meester-bakker Hendrick van Buyten (1632-1701), die na Vermeers dood als onderpand voor een nog openstaande schuld van ruim 600 gulden aan geleverd brood twee schilderijen van Vermeers weduwe accepteerde, te weten twee personagien waeraff d'eene een brief sitt en schrijft, mogelijk Schrijvende vrouw met dienstbode en een personagie spelende op een cyter, wat zou kunnen duiden op De gitaarspeelster.[8] Het feit dat Vermeer geen werk in voorraad had, wordt gezien als bewijs van het werken in opdracht.

In tijden van crisis steunde Maria Thins haar dochter en schoonzoon, maar Vermeer klopte ook aan bij de Delftse verzamelaar Pieter Claesz van Ruijven, die hem in 1657 200 gulden leende. Montias veronderstelde dat Van Ruijven het werk van Vermeer opkocht en mogelijk zijn mecenas is geweest. In 1664 werd Vermeer lid van de schutterij, maar onduidelijk is welke functie hij daar kreeg. Hij zal geen officiersfunctie hebben bekleed, omdat deze voor katholieken verboden was.

In het Rampjaar (1672) stortte ook de kunstmarkt in; scholen en winkels waren gesloten vanwege de Hollandse oorlog. Maria Thins, die huizen en landerijen bezat bij Schoonhoven, had eveneens minder inkomsten, omdat dit gebied als onderdeel van de Hollandse Waterlinie onder water was gezet. Vermeer, die voor zijn inkomsten afhankelijk was van de verkoop van schilderijen, verkocht in deze periode weinig. Hij verviel in somberheid en in december 1675 stortte Vermeer in.[9] Het is niet duidelijk wat er precies aan de hand was, maar hij overleed anderhalve dag later. Vermeer liet elf kinderen na, van wie er nog tien minderjarig waren. Zijn oudste zoon Johannes jr. zou priester worden.[10] De lijst van bezittingen die na zijn dood werd opgesteld, maakt melding van schilderijen, stoelen, wiegen en bedden, verspreid over het hele huis.[11] Twee jaar na zijn begrafenis in de Oude Kerk verklaarde de weduwe dat zijn dood haars inziens te maken had met de malaise in de verkoop.[12]

"… Dientengevolge en ook vanwege de belasting van zijn kinderen, terwijl hij van zichzelf geheel niet over middelen beschikte, raakte hij zozeer in razernij en verval, dat hij in één of anderhalve dag van een gezonde toestand overging in de dood."[13]

Veel details uit het leven van Vermeer zijn voor het voetlicht gebracht door de Amerikaanse econoom John Michael Montias, die justitieboeken en notariële akten ontcijferde.[14]

Werk

Meisje met de parel, ± 1665-1667
Dame en dienstbode, ± 1666-1667
Datering Titel Eigendom, tentoonstelling Formaat (cm)
gesigneerd, ± 1653-1656   Diana en haar gezelschap Mauritshuis, Den Haag 98,5 × 105
gesigneerd, ± 1654-1656   Christus in het huis van Martha en Maria National Gallery of Scotland, Edinburgh 160 × 142
gesigneerd en gedateerd 1655   Sint Praxedis privébezit 101,6 × 82,6
gesigneerd en gedateerd 1656   De koppelaarster Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden 143 × 130
± 1656-1657   Slapend meisje Metropolitan Museum of Art, New York 87,6 × 76,5
± 1657-1659   Brieflezend meisje bij het venster Gemäldegalerie Alte Meister, Dresden 83 × 64,5
gesigneerd, ± 1657-1661   Het straatje Rijksmuseum, Amsterdam 54,3 × 44
± 1655-1660   De soldaat en het lachende meisje Frick Collection, New York 50,5 × 46
± 1658-1661   Het melkmeisje Rijksmuseum, Amsterdam 45,5 × 40,6
± 1658-1661   Het glas wijn Gemäldegalerie, Berlijn 65 × 77
gesigneerd, ± 1659-1660   Dame en twee heren Herzog Anton Ulrich-Museum, Braunschweig 78 × 67
± 1658-1661   Onderbreking van de muziek Frick Collection, New York 39,4 × 44,5
gesigneerd, ± 1660-1661   Gezicht op Delft Mauritshuis, Den Haag 98,5 × 117,5
± 1662-1664   De muziekles Royal Collection, Buckingham Palace, Londen 73,3 × 64,5
± 1662-1665   Brieflezende vrouw in het blauw Rijksmuseum, Amsterdam 46,5 × 38
± 1662-1665   Vrouw met weegschaal National Gallery of Art, Washington 42,5 × 38
± 1662-1665   Vrouw met waterkan Metropolitan Museum of Art, New York 45,7 × 40,6
± 1662-1664   De luitspeelster Metropolitan Museum of Art, New York 51,4 × 45,7
± 1662-1665   Vrouw met parelsnoer Gemäldegalerie, Berlijn 55 × 45
gesigneerd, ± 1665-1666   Schrijvende vrouw in het geel National Gallery, Washington 45 × 39,9
gesigneerd, ± 1665-1666   Meisje met de rode hoed National Gallery, Washington 23,2 × 18,1
± 1665-1670   Meisje met de fluit National Gallery, Washington 20 × 17,8
gesigneerd, ± 1665-1667   Meisje met de parel Mauritshuis, Den Haag 46,5 × 40
gesigneerd, ± 1664-1667   Het concert verblijfplaats onbekend[15] 72,5 × 64,7
gesigneerd, ± 1662-1668   Allegorie op de schilderkunst Kunsthistorisches Museum, Wenen 120 × 100
gesigneerd, ± 1665-1674   Meisjeskopje Metropolitan Museum of Art, New York 44,5 × 40
± 1666-1667   Dame en dienstbode Frick Collection, New York 90,2 × 78,7
gesigneerd en gedateerd 1668   De astronoom Louvre, Parijs 50 × 45
gesigneerd, ± 1668-1669   De geograaf Städel Museum, Frankfurt 53 × 46,6
gesigneerd, ± 1669-1671   De kantwerkster Louvre, Parijs 24,5 × 21
gesigneerd, ± 1667-1670   De liefdesbrief Rijksmuseum, Amsterdam 44 × 38,5
gesigneerd, ± 1669-1672   De gitaarspeelster English Heritage, Kenwood House, Londen 53 × 46,3
gesigneerd, ± 1670-1671   Schrijvende vrouw met dienstbode National Gallery of Ireland, Dublin, twee maal gestolen 71,1 × 58,4
± 1671-1674   Allegorie op het geloof Metropolitan Museum of Art, New York 114,3 × 88,9
gesigneerd, ± 1670-1673   Staande virginaalspeelster National Gallery, Londen 51,7 × 45,2
gesigneerd, ± 1670-1675   Zittende virginaalspeelster National Gallery, Londen 51,5 × 45,5
± 1670   Zittende vrouw aan het virginaal privébezit, New York 25,2 × 20

Vermeer schilderde heel nauwgezet en kon daardoor maar twee of drie schilderijen per jaar produceren. In 2017 worden 35 schilderijen aan hem toegeschreven. Daarnaast zijn er vier of vijf schilderijen waarover twijfel is. Verder wordt verondersteld dat een deel van zijn werk verloren is gegaan. Geschat wordt dat hij tussen de veertig en vijftig schilderijen gemaakt heeft.[16] Montias vermoedde dat hij voornamelijk in opdracht werkte, mogelijk voor de eerder genoemde Delftse verzamelaar Pieter van Ruijven, wiens schoonzoon Jacob Dissius bij zijn dood in 1695 maar liefst 21 Vermeers naliet.

Onderwerpen

Vermeers vroegste werk omvat een paar schilderijen met religieuze en mythologische onderwerpen, waaronder Christus in het huis van Martha en Maria en Diana en haar Nimfen, beide groots opgezette werken. Rond 1656 veranderde Vermeer van onderwerp. De meeste van zijn schilderijen beelden dan intieme, serene en "goedburgerlijke" taferelen af, waarop de afgebeelde personen met dagelijkse activiteiten bezig zijn en min of meer door de schilder "betrapt" lijken. Op zestien schilderijen komt een jonge dame, een Juffer voor; op zes schilderijen leest of schrijft zij een brief[17] of een gedicht. Vermeer bande het pijproken en het triktrak- en kaartspelen uit. Drank of muziekmaken speelt daarentegen een belangrijke rol. Volgens Blankert past alles precies bij de door Gerard de Lairesse geformuleerde 'classicistische' ideeën over de noodzaak in de schilderkunst strikt de regels van fatsoen en 'decorum' in acht te nemen.[18]

Slechts twee belangrijke Vermeers zijn geen interieurs, te weten Gezicht op Delft en Het straatje, maar dit zijn zeker niet zijn minste schilderijen. Twee schilderijen die lastig zijn te duiden, staan bekend als allegorieën, te weten Allegorie op de schilderkunst en Allegorie op het geloof.

Opvallend is het aantal doeken waarop het licht via een links afgebeeld venster binnenvalt. Ook markant is dat Vermeer relatief weinig mannen, en zelden kinderen, oude mensen, bloemen, honden of planten afbeeldde. In 1696 werd melding gemaakt van een zelfportret van Vermeer, waarmee waarschijnlijk De astronoom werd bedoeld.[19] Het is overigens niet zeker of de afgebeelde man Vermeer is.

De astronoom en de De geograaf nemen een enigszins aparte plaats binnen Vermeers oeuvre in, in die zin dat er geen huishoudelijke, maar beroepsmatige activiteiten worden afgebeeld. Op beide doeken staat dezelfde persoon, van wie sommigen menen dat het Vermeers tijdgenoot Antoni van Leeuwenhoek is, die vier dagen na Vermeer in dezelfde kerk werd gedoopt en later hielp de nalatenschap van de kunstenaar te ordenen. Op grond van andere afbeeldingen van Van Leeuwenhoek en informatie over diens karakter en werkwijze vinden anderen deze theorie niet aannemelijk.[20] De beide werken waren tot 1713 in het bezit van de Rotterdamse magistraat Adriaen Paets.

Vermeer ontleende zijn thema's aan voorgangers en tijdgenoten.[21] Hij wedijverde met de Delftse architectuurschilder Gerard Houckgeest, Emanuel de Witte, Hendrick van Vliet of genreschilders zoals Gerard ter Borch, Frans van Mieris de Oudere, Jan Steen, Nicolaes Maes, Gabriël Metsu en Pieter de Hoogh in een verzadigde markt.

Schildertechniek

Vermeer had een theoretische belangstelling voor schilderkunst en een opvallende interesse in landkaarten.

Om de dieptewerking op het schilderij te versterken, maakte Vermeer vaak gebruik van een repoussoir, een stoel of een gordijn.

Diverse wetenschappers verdedigen de opvatting dat Vermeer bij het maken van zijn schilderijen gebruik heeft gemaakt van een camera obscura. Als argumenten voeren zij aan: een feilloos ruimtelijk perspectief in Vermeers schilderijen en het ontbreken van hulplijnen onder de verflaag; onscherpe, soft-focusachtige elementen die slechts door het gebruik van een lens kunnen zijn ontstaan.[22]

Oeuvre

Vermeer maakte vrijwel geen tekeningen of ontwerpen, had een snelle penseelvoering, werkte met effen kleuren in grote, dik opgebrachte vlakken. Hij was zorgvuldig bij het aanbrengen van lagen pigment en vernis, die zijn schilderijen de kenmerkende glans en frisheid geven. Hij kan niet tot de fijnschilders worden gerekend, sinds de beschrijving van de restauratie van twee schilderijen in het Mauritshuis in 1996.[23]

Alle werken zijn vervaardigd in olieverf op doek, met uitzondering van Meisje met de rode hoed en Meisje met de fluit, die beide op hout zijn geschilderd. Sinds de 20e eeuw worden er ongeveer 34 werken aan Vermeer toegeschreven. Hiervan zijn er 21 gesigneerd, maar mogelijk zijn niet alle handtekeningen authentiek. Van de vier dateringen is waarschijnlijk alleen die op De koppelaarster van zijn eigen hand. Ook hedendaagse deskundigen zoals A.K. Wheelock en A. Blankert hanteren uiteenlopende chronologieën. Het Meisje met de fluit werd vermoedelijk voltooid of gerestaureerd door een latere schilder. Sint Praxedis is een omstreden werk en mogelijk een kopie van een schilderij van Felice Ficherelli.[24]

Het werk van Vermeer is verspreid over zeven landen: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en de Verenigde Staten. Opvallend genoeg is er geen Vermeer meer in Delft.

Vermeers werk wordt vanaf de twintigste eeuw zeer gewaardeerd. Zijn werk geeft een beeld van wat de stedelijke elite bezighield na het midden van de 17e eeuw. De tentoonstelling over zijn werk in het Metropolitan Museum of Art (2000) trok een recordaantal bezoekers.

Receptie

Théophile Thoré-Bürger (1807-1869), een van de eerste auteurs over Vermeer
Gedenksteen voor Vermeer

Na Vermeers dood bleef zijn werk lang ondergewaardeerd. Door zijn beperkte oeuvre was hij zelfs vrijwel vergeten. Dit veranderde in 1866, toen de Franse criticus Théophile Thoré-Bürger (1807-1869) een monografie aan hem wijdde. Bürger was een radicale republikein en had felle kritiek op de Franse schilderkunst van zijn tijd. Hij vond dat men vaker eigentijdse onderwerpen moest afbeelden, niet uitsluitend mythologische en religieuze, die hij associeerde met onderdrukking door Kerk en monarchie. Hij stelde het werk van Millet en Courbet op prijs, alsook dat van Vermeer, die veel burgerlijke en intieme taferelen afbeeldde. Bürger presenteerde Vermeer als een onbekend en miskend genie en doopte hem "De Sfinx van Delft" ('sfinx' omdat er over Vermeers leven zo weinig bekend is). Onder zijn invloed ontstond er in de 19e eeuw een ware jacht op het werk van Vermeer, dat zich tot die tijd vrijwel geheel in Nederland had bevonden. Vooral buitenlandse politici en ondernemers wisten veel van de schaarse schilderijen te bemachtigen, reden waarom Victor de Stuers in 1873 zijn aanklacht Holland op zijn Smalst publiceerde. De aankoop van Het melkmeisje werd zelfs in de Tweede Kamer besproken.

Vervalsingen

Slechts drie van zijn werken zijn gedateerd.[25] Daarnaast zijn niet alle aan Vermeer toegeschreven werken gesigneerd. Dit liet in het verleden ruimte voor vervalsers, die de enorme populariteit van Vermeers werk probeerden uit te buiten. Ook zijn er schilderijen van andere oude meesters van een valse signatuur van Vermeer voorzien. Dit laatste gebeurde zelfs met schilderijen van vooraanstaande meesters, zoals die van Pieter de Hooch. De meest opzienbarende vervalsingen waren echter van Han van Meegeren, een Nederlandse schilder die in de trant van de Hollandse meesters schilderde. Zijn grootste succes behaalde hij met het schilderij De Emmaüsgangers, dat in 1937 als het mooiste werk van Johannes Vermeer werd binnengehaald en in 1938 een ereplaats in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam kreeg. Van Meegerens bekentenis in 1945 schokte de kunstwereld. Een golf van zelfkritiek trok door de kunstmusea, waar menig 'oude meester' door de mand viel.[26]

In de literatuur

In Marcel Prousts befaamde romancyclus À la recherche du temps perdu speelt Vermeers werk een belangrijke rol. Proust, die Vermeer de grootste schilder aller tijden vond, bezocht in 1921 de tentoonstelling Hollandse meesters, waar ook werk van Vermeer hing, in Salle du Jeu de Paume (Jardin des Tuileries) (thans de Galerie nationale du Jeu de Paume).[27] Dit bezoek werd de toen ernstig zieke Proust bijna fataal.

Tracy Chevalier schreef in 1998 de roman Girl with a Pearl Earring over het ontstaan van het gelijknamige schilderij. Hoewel het verhaal fictief is, baseert ze het boek op bekende feiten rond Vermeer en zijn tijd. Het verhaal is in 2003 verfilmd (Girl with a Pearl Earring).

Susan Vreeland voerde Vermeer ook op in haar Meisje in hyacintblauw (1999). In acht verhalen volgt ze de weg van een fictief schilderij van Vermeer doorheen de tijd, een procedé dat voorheen door Annie E. Proulx in haar Accordeonmisdaden (1996) werd ontwikkeld en waarop de film The Red Violin (1998) is gebaseerd. Een belangrijk verschil is echter dat in de roman de schrijfster in omgekeerde chronologische richting gaat: ze start in de twintigste eeuw bij de zoon van een nazi die het schilderij van zijn vader geërfd heeft, om uit te komen in de zeventiende eeuw bij de zogenaamde conceptie van het werk.

De historicus Timothy Brook gebruikt in zijn boek De hoed van Vermeer (2010) details uit de schilderijen van Vermeer als kapstok voor een beschrijving van de wereldeconomie in de zeventiende eeuw.

Zie de categorie Johannes Vermeer van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.