zwans

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwans    (hulp, bestand)
  • IPA: /zwɑns/
Woordafbreking
  • zwans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwans zwansen
zwanzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

zwans v/m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) staart
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) mannelijk lid, penis
  3. (Jiddisch-Hebreeuws) flauwekul, gekheid, dwaasheid, nar, prutser
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zwanzen

zwans

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwanzen
    • Ik zwans. 
  2. gebiedende wijs van zwanzen
    • Zwans! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwanzen
    • Zwans je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zwans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
61 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.