zwabberen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zwabberen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈzwɑbərə(n)/
Woordafbreking
  • zwab·be·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zwaaien, zwieren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1868 [1]
  • [1] frequentatief gevormd uit zwabben met het achtervoegsel -er
  • [2] van zwabber "schoonmaakhulpmiddel" met het achtervoegsel -en die de infinitief van een werkwoord vormt[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwabberen
zwabberde
gezwabberd
zwak -d volledig

Werkwoord

zwabberen

  1. heen en weer bewegen, zwalken
  2. overgankelijk het reinigen met een zwabber
    • Die huisvrouw zwabbert elke dag. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een zwabberend beleid
Een wispelturig beleid
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zwabberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.