zwabber
Nederlands
Woordafbreking
- zwab·ber
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘dweil aan een stok’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1612 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwabber | zwabbers |
verkleinwoord | zwabbertje | zwabbertjes |
Zelfstandig naamwoord
zwabber m
- uit draden bestaande schoonmaakhulpmiddel op een steel
- Een zwabber is een handig hulpmiddel voor een schoonmaker.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zwabberen |
zwabber
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwabberen
- Ik zwabber.
- gebiedende wijs van zwabberen
- Zwabber!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwabberen
- Zwabber je?
Gangbaarheid
- Het woord zwabber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwabber' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.