zorg
Nederlands
Woordafbreking
- zorg
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘toewijding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901
- In de betekenis van ‘ongerustheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- (erfwoord), via het Middelnederlands sorge van het Oudnederlands sorga, dat weer komt van het veronderstelde Germaans *surgō; cognaat met Duits Sorge of Engels sorrow [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zorg | zorgen |
verkleinwoord | zorgje | zorgjes |
Zelfstandig naamwoord
zorg m
- behoedzame overweging
- Geldgebrek is een hele zorg.
- verpleging, voorzien in een behoefte
- Hij nam de zorg op zich voor zijn zieke vader.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. behoedzame overweging
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zorgen |
zorg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zorgen
- Ik zorg.
- gebiedende wijs van zorgen
- Zorg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zorgen
- Zorg je?
Gangbaarheid
- Het woord zorg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zorg' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.