bezorgen
Nederlands
Woordafbreking
- be·zor·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bezorgen |
bezorgde |
bezorgd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bezorgen
- ditransitief iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
- Hij kreeg een groot pak bezorgd.
- overgankelijk bij iemand veroorzaken
- Je bezorgt me hartkloppingen met dat lawaai.
- overgankelijk goederen op een bepaalde plaats brengen, bestellen
- Ik bezorg iedere week de boodschappen bij de mensen thuis.
- overgankelijk verschaffen
- Ik kan je alles bezorgen wat je nodig hebt.
Hyponiemen
- rondbezorgen, terugbezorgen, thuisbezorgen
Vertalingen
1. iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
2. bij iemand veroorzaken
3. goederen op een bepaalde plaats brengen
4. verschaffen
Gangbaarheid
- Het woord bezorgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bezorgen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.