zich
Nederlands
Woordafbreking
- zich
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wederkerend voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
|
|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
verplicht | keuze | verplicht | keuze | |
1e persoon | mij me | mijzelf mezelf | ons | onszelf |
2e persoon (informeel) |
je | jezelf | je | jezelf |
2e persoon (formeel) |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
2e persoon (regionaal) |
u | uzelf | u | uzelf |
3e persoon |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
Wederkerend voornaamwoord
zich
- derde persoon enkelvoud en meervoud
- Hij wast zich onder de douche.
- tweede persoon (formeel) uzelf
- U kunt zich daar wassen en omkleden.
- ~ iets geeft een onbedoeld resultaat aan bij vele (ook onovergankelijke) werkwoorden
- Hij lachte zich een bult.
- Hij viel zich een ongeluk.
Opmerkingen
- Deze vorm wordt gebruikt als de reflexiviteit verplicht is, dat wil zeggen dat het werkwoord alleen als wederkerend gebruikt kan worden. Ook optioneel wederkerende werkwoorden kunnen het gebruiken maar voor deze is zichzelf gebruikelijker.
Uitdrukkingen en gezegden
|
Gangbaarheid
- Het woord zich staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zich' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.