mijzelf
Nederlands
Woordafbreking
- mijĀ·zelf
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van mij en zelf
Persoonlijk voornaamwoord
mijzelf
- eerste persoon enkelvoud, versterkte vorm van mij
- Dat raakte mijzelf niet.
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
verplicht | keuze | verplicht | keuze | |
1e persoon | mij me | mijzelf mezelf | ons | onszelf |
2e persoon (informeel) |
je | jezelf | je | jezelf |
2e persoon (formeel) |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
2e persoon (regionaal) |
u | uzelf | u | uzelf |
3e persoon |
zich | zichzelf | zich | zichzelf |
Wederkerend voornaamwoord
mijzelf
- eerste persoon enkelvoud, versterkte vorm van mij
- Ik heb mijzelf eens flink verwend.
Opmerkingen
- Deze vorm kan alleen gebruikt worden als de reflexiviteit optioneel is, dat wil zeggen dat het werkwoord zowel wederkerend als niet-wederkerend gebruikt kan worden.
Gangbaarheid
- Het woord mijzelf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'mijzelf' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.