zenit
Nederlands
Woordafbreking
- ze·nit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toppunt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1595 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zenit | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
zenit o
- het denkbeeldige punt loodrecht omhoog aan de hemelkoepel
- Alleen in landen tussen beide keerkringen staat de zon soms in het zenit.
- een hoogtepunt
- Hij was in het zenit van zijn roem.
Vertalingen
1. het denkbeeldige punt loodrecht omhoog aan de hemelkoepel
|
|
Gangbaarheid
- Het woord zenit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zenit' herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.