zeiken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zei·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plassen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Van het Middelnederlandse seiken, verdere etymologie onduidelijk; wel zijn er verwante woorden in diverse Indo-Europese talen.[2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeiken
zeikte
gezeikt
zwak -t volledig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zeiken
zeek[3]
gezeken[3]
klasse 1 volledig

Werkwoord

zeiken [4]

  1. (informeel) veelvuldig en langdurig klagen over weinig belangrijke zaken
    • Zit toch niet zo te zeiken! 
  1. inergatief (dysfemisme) urineren
    • Die rotkater heeft weer op die plek gezeken. 
  1. onpersoonlijk, (informeel) stortregenen
    • Het zeikt buiten. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • zeikpeer
  • zeikperen
  • zeikregen
  • zeikridder
  • zeiksnor
  • zeikstengel
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord zeiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.