zeek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeek
enkelvoud meervoud
naamwoord zeek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zeek m

  1. vloeibare ontlasting
    • De zeek of pis van menschen en dieren heeft, zoo als men weet, eene zeer groote aengelegenheid in de landelyke opbrengst.[1] 
  1. (informeel) het zeewater
    • En nu hebben wij zelf twee garnalenboten die altijd stuk zijn en wordt de zeek leeggevist door Guyanezen.[2]  
Synoniemen
Vertalingen

Verwijzingen

  1. blz 184 Beknopte verhandeling over de landbouw-werktuigen
    Max. le Docte
    Brussel 1852
  2. De zwevende keizer:Paul Woei 11 maart 2010

Werkwoord

vervoeging van
zeiken

zeek

  1. enkelvoud verleden tijd van zeiken
    • Ik zeek. 
    • Jij zeek. 
    • Hij, zij, het zeek. 
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
zeiken

zeek

  1. onpersoonlijke verleden tijd van zeiken
Verwante begrippen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.