wetenschapper
Nederlands
Woordafbreking
- we·ten·schap·per
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wetenschapsbeoefenaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1976 [1]
- Afgeleid van wetenschap met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wetenschapper | wetenschappers |
verkleinwoord | wetenschappertje | wetenschappertjes |
Zelfstandig naamwoord
wetenschapper m
- (beroep), (wetenschap) iemand die de wetenschap beoefent
- Er is in dat gebouw een conferentie van wetenschappers.
Hyponiemen
- bijbelwetenschapper, communicatiewetenschapper, godsdienstwetenschapper, literatuurwetenschapper, natuurwetenschapper, taalwetenschapper
Vertalingen
1. iemand die de wetenschap beoefent
Gangbaarheid
- Het woord wetenschapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wetenschapper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.