vrijspraak
Nederlands
Woordafbreking
- vrij·spraak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vrij en spraak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vrijspraak | vrijspraken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
vrijspraak v/m [1]
- (juridisch) uitspraak in een strafproces, die inhoudt dat de rechter niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan
- Vrijspraak betekent niet dat je het niet gedaan hebt, het betekent alleen maar dat het niet bewezen kan worden.
- De Nederlandse levensmiddelentechnoloog Harm Fitié (44), in China wegens doodslag op zijn buurman tot twaalf jaar cel veroordeeld, heeft al zijn hoop op vrijspraak of een nieuw proces gevestigd op het hooggerechtshof in Beijing. „Hij heeft geloof in het Chinese systeem niet helemaal verloren. Dat houdt hem op de been. Zwaar is het wel”, vertelt zijn Franse vriendin Dianne Vandesmet. Zij werkte in Beijing als journaliste bij de Chinese staatstelevisie en bij de Franse Kamer van Koophandel. [2]
Gangbaarheid
- Het woord vrijspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vrijspraak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Vertalingen
1.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.