verlopen
Nederlands
Woordafbreking
- ver·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verlopen /vər.'lo.pə(n)/ |
verliep /vər.'lip/ |
verlopen /vər.'lo.pə(n)/ |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
verlopen [1]
- ergatief zijn geldigheid verliezen
- Dat paspoort verloopt volgende maand.
- ergatief een neergaande lijn vertonen
- De belangstelling voor dit onderwerp verliep geleidelijk.
- van maat veranderen
Synoniemen
- [1] vervallen
- [2] achteruitgaan, tanen, vervallen
Antoniemen
- [2] opbloeien
Afgeleide begrippen
- verloopknie, verloopnippel, verloopring, verloopstekker, verloopstuk, verlopene, verloperig
Vertalingen
1. zijn geldigheid verliezen
Woordherkomst en -opbouw
- vervoeging van verlopen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
Bijvoeglijk naamwoord
verlopen [2]
- niet meer geldig of niet meer van toepassing
- Een verlopen rijbewijs.
- in een vervallen toestand verkeren
- De nieuwe eigenaar heeft die verlopen winkel weer in oude luister hersteld.
- De verlopen man was na zijn scheiding verslaafd geraakt aan alcohol.
Synoniemen
- [1] verstreken
- [2] verloederd, verouderd, versloft, vervallen
Vertalingen
1. niet meer geldig of niet meer van toepassing
Gangbaarheid
- Het woord verlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verlopen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.