verband

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • verĀ·band
enkelvoud meervoud
naamwoord verband verbanden
verkleinwoord verbandje verbandjes

Zelfstandig naamwoord

verband o

  1. een strook stof om een wond e.d. mee af te dekken
    • De verpleegster legde een nieuw verband aan omdat het oude helemaal vies was geworden. 
  1. gezamelijke verandering
    • Zou er een verband zijn tussen sporten en roken? 
  1. (bouwkunde) het ten opzichte van elkaar laten verspringen van verbindingsnaden
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord verband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.