gipsverband
Nederlands
![](../I/m/Hand_in_gips.jpg)
hand in gipsverband
Woordafbreking
- gipsĀ·verĀ·band
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gips en verband
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gipsverband | gipsverbanden |
verkleinwoord | gipsverbandje | gipsverbandjes |
Zelfstandig naamwoord
gipsverband o [1]
- (medisch) een verband waarin gips verwerkt is dat na aanbrengen hard geworden is
- Van oudsher werd rust als een belangrijk therapeutisch wapen beschouwd, vooral voor ziekten waarvoor geen echte remedie bestond. Denk bijvoorbeeld aan een kind met een tuberculeuze wervelontsteking dat zonder gewetenswroeging een jaar of langer tot bedrust werd veroordeeld, met alle kwalijke gevolgen van dien. Ook fracturen werden met rust behandeld, dikwijls ondersteund door gipsverbanden. De fractuuruiteinden moesten ononderbroken en bewegingloos tegen elkaar worden gefixeerd, anders zou genezing niet mogelijk zijn. Tot op heden staat deze gedachte nog steeds de consequente toepassing van een moderne, meer functionele fractuurbehandeling in de weg.[2]
- Jackie, een gesoigneerde vrouw van halverwege de dertig, kwam naar Mae toe en gaf haar een hand. Ze had brede schouders en de armen van een mannequin, wat geaccentueerd werd door haar mouwloze jurkje. Er zat een klein gipsverband om haar rechterpols.[3]
Gangbaarheid
- Het woord gipsverband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Jaap Swierstra 28 augustus 2010
- Eggers, Dave De cirkel vertaald door Gerda Baardman, Lidwien Biekmann, Brenda Mudde en Elles Tukker 2013 ISBN 978-90-488-1863-1 pagina 306
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.