schakel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scha·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kettingring, verbinding’ voor het eerst aangetroffen in 1376 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schakel schakels
verkleinwoord schakeltje schakeltjes

Zelfstandig naamwoord

schakel v / m [3]

  1. element van een keten of ketting
  2. de verbinding tussen een aantal verschijnselen etc.
Uitdrukkingen en gezegden
  • de ketting is niet sterker dan de zwakste schakel
het zwakste onderdeel bepaalt de sterkte van het geheel
Hij was de zwakste schakel in de verdediging.
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • tussenschakel
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
schakelen

schakel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schakelen
    • Ik schakel. 
  2. gebiedende wijs van schakelen
    • Schakel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schakelen
    • Schakel je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.