record
Nederlands
Woordafbreking
- re·cord
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beste prestatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | record | records |
verkleinwoord | recordje | recordjes |
Zelfstandig naamwoord
record o
- (sport) beste prestatie [2]
- (informatica) hoeveelheid bij elkaar behorende gegevens, beschouwd als een logische eenheid (entiteit)
Hyponiemen
- baanrecord, dagrecord, duurrecord, laagterecord, parcoursrecord, snelheidsrecord, trackrecord, uurrecord, wereldrecord
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord record staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'record' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: record (US) (hulp, bestand)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to record |
he/she/it | records |
verleden tijd | recorded |
voltooid deelwoord |
recorded |
onvoltooid deelwoord |
recording |
gebiedende wijs | record |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.