record

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·cord
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beste prestatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord record records
verkleinwoord recordje recordjes

Zelfstandig naamwoord

record o

  1. (sport) beste prestatie [2]
  2. (informatica) hoeveelheid bij elkaar behorende gegevens, beschouwd als een logische eenheid (entiteit)
Hyponiemen
  • baanrecord, dagrecord, duurrecord, laagterecord, parcoursrecord, snelheidsrecord, trackrecord, uurrecord, wereldrecord
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord record staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to record
he/she/it records
verleden tijd recorded
voltooid
deelwoord
recorded
onvoltooid
deelwoord
recording
gebiedende wijs record

Werkwoord

record

  1. vastleggen, opnemen
enkelvoud meervoud
record records

Zelfstandig naamwoord

record

  1. record
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.