uitspatten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·spat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitspatten
spatte uit
uitgespat
zwak -t volledig

Werkwoord

uitspatten [1]

  1. onovergankelijk losbandig zijn, zichzelf te buiten gaan, boemelen, brassen, slempen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
uitspatten

uitspatten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitspatten
    • ...dat wij uitspatten. 
    • ...dat jullie uitspatten. 
    • ...dat zij uitspatten. 

Gangbaarheid

  • Het woord uitspatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.