boemelen
Nederlands
Woordafbreking
- boe·me·len
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kroegen aflopen’ voor het eerst aangetroffen in 1894 [1]
- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boemelen |
boemelde |
geboemeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
boemelen [3]
- Er werd weer flink geboemeld die avond.
- inergatief met de stoptrein reizen
- Er was eindeloos geboemeld, maar uiteindelijk kwamen ze toch aan op de plaats van bestemming.
- ergatief met de stoptrein ergens heen reizen
- Hij was deze keer eens naar Amsterdam geboemeld.
Synoniemen
- [1] aan de rol zijn, uitspatten
Gangbaarheid
- Het woord boemelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boemelen' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.