tui
Nederlands
Woordafbreking
- tui
Zelfstandig naamwoord
tui v/m
- een kabel die gespannen wordt om iets dat rechtop staat meer stevigheid te geven.
Synoniemen
- stag, steundraad, scheerlijn, tuidraad
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tuien |
tui
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
- Ik tui.
- gebiedende wijs van tuien
- Tui!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tuien
- Tui je?
Gangbaarheid
- Het woord tui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tui' herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen. |
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
tui | tuis |
Zelfstandig naamwoord
tui
- (vogels) Prosthemadera novaeseelandiae
toei, een endemische zangvogel van Nieuw-Zeeland
Latijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | tū | vōs |
accusatief | tē | |
genitief | tui | vestri |
datief | tibi | vōbis |
ablatief | tē |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.