truc

Nederlands
Uitspraak
  • Geluid:  truc    (hulp, bestand)
  • IPA: /tryk/
Woordafbreking
  • truc
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘handigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1540 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord truc trucs
verkleinwoord trucje trucjes

Zelfstandig naamwoord

truc m

  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken
    • De regering heeft heel wat trucs moeten uithalen om een sluitende begroting voor te kunnen leggen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
    1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken   

Gangbaarheid
  • Het woord truc staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen
  1. "truc" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3

Frans
Uitspraak
  • Geluid:  truc    (hulp, bestand)
  • IPA: /tʁyk/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  truc     le truc     trucs     les trucs  

Zelfstandig naamwoord

truc m

  1. (spreektaal) ding, iets
  1. «C'est un drôle de truc.»
    Da's een raar ding. [1]
  2. (spreektaal) foefje, truc
  1. «Depuis ce week-end-là, Jean-Paul connaît les trucs du métier.»
    Sinds dat weekend kent Jean-Paul de kneepjes van het vak. [1]
  2. (spreektaal) domein, specialisatie
  1. «La plongée, c'est pas mon truc.»
    Duiken, da's niet mijn pakkie-an. [1]
  2. (spreektaal) (seks)standje
  1. «Nadine fait le truc pour quelques euros.»
    Nadine biedt zich aan voor een paar euro's. [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 208
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.