trio

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trio
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘drietal (vooral in muziek)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord trio trio's
verkleinwoord triootje triootjes

Zelfstandig naamwoord

trio o

  1. (muziek) een muziekstuk voor drie spelers
    • We hebben een leuk triootje gespeeld vanmiddag. 
  1. een groep van drie personen die gezamenlijk optreedt
    • Dit trio heeft grote bekendheid verworven. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.