trio
Nederlands
Woordafbreking
- trio
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘drietal (vooral in muziek)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trio | trio's |
verkleinwoord | triootje | triootjes |
Zelfstandig naamwoord
trio o
- (muziek) een muziekstuk voor drie spelers
- We hebben een leuk triootje gespeeld vanmiddag.
- een groep van drie personen die gezamenlijk optreedt
- Dit trio heeft grote bekendheid verworven.
Vertalingen
1. een muziekstuk voor drie spelers
Gangbaarheid
- Het woord trio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trio' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.