trillen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
trillen | trillend |
trilling | getrild |
Woordafbreking
- tril·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
trillen |
trilde |
getrild |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
trillen
- inergatief snel heen een weer bewegen
- De snaar trilde totdat de harpist deze met zijn hand afdempte.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. snel heen een weer bewegen
Gangbaarheid
- Het woord trillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trillen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.