bibberen
Nederlands
Woordafbreking
- bib·be·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rillen’ voor het eerst aangetroffen in 1794 [1]
- frequentatief gevormd uit Oudhoogduits biben "beven" met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bibberen |
bibberde |
gebibberd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bibberen
- inergatief hevig trillen van kou of angst
- Zij bibberde van de kou ondanks de extra deken.
Vertalingen
1. hevig trillen van kou of angst
Gangbaarheid
- Het woord bibberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bibberen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.