trammelant
Nederlands
Woordafbreking
- tram·me·lant
Zelfstandig naamwoord
trammelant m [3]
- onrust, lawaai
- ingewikkelde situatie(s)
- ruzie
- Het komt alleen naar de oppervlakte als de lokale oppositie daar trammelant van maakt.[4]
- Volgens de dan zwaar verslaafde K. rolt de koerier van schrik van zijn fiets en geeft hij direct zijn portemonnee met 90 euro af. Het slachtoffer stelt dat de vermomde K. hem van de fiets trok en bovenop hem ging zitten. Hij zou hebben geroepen dat de pizzabaas moest uitkijken. Er was trammelant over salarisachterstand.[5]
- Het Peter-principe, genoemd naar de Amerikaan Laurence J. Peter, luidt dat iemand net zolang wordt bevorderd tot hij op zijn incompetentieniveau belandt. Als je, om een voorbeeld te noemen, je beste boekhouder hoofd van de afdeling maakt, krijg je onherroepelijk trammelant.[6]
Synoniemen
- lawaai, rumour, herrie, last, narigheid, moeilijkheden, ruzie, deining, gelazer, heisa, rotzooi, onenigheid, bonje, gedonder, heibel, sores
Gangbaarheid
- Het woord trammelant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trammelant' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "trammelant" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- trammelant op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 23/JUNI/2017 door Pieter Lesaffer
- Tubantia Bert Janssen 24-OKTOBER-2017
- Volkskrant 26 augustus 2017,
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.