lawaai
Nederlands
Woordafbreking
- la·waai
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘herrie’ voor het eerst aangetroffen in 1803 [1]
- Mogelijk een verbastering van het Franse l'aubade (de morgengroet). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lawaai | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
lawaai o
- luid en storend geluid
- Er was een feestje boven en er werd tot in de kleine uurtjes flink lawaai gemaakt.
Typische woordcombinaties
- lawaai maken
Verwante begrippen
- geschreeuw, herrie, kabaal, laweit, rumoer, tumult, geluidshinder
Hyponiemen
- burenlawaai, oplawaai, verkeerslawaai, vlieglawaai
Afgeleide begrippen
- lawaaidemonstratie, lawaaidoofheid, lawaaien, lawaaierig, lawaaiig, lawaaimachine, lawaaimaker, lawaaioverlast, lawaaischopper
Vertalingen
1. luid en storend geluid
Gangbaarheid
- Het woord lawaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lawaai' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
lawaaien |
lawaai
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lawaaien
- Ik lawaai.
- gebiedende wijs van lawaaien
- Lawaai!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lawaaien
- Lawaai je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.