bonje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bon·je
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘Bargoens: ruzie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1769 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bonje -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

bonje v/m

  1. ~ hebben (informeel) ruzie hebben
    • Ze hadden weer eens bonje over niets. 

Gangbaarheid

  • Het woord bonje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.