tegeneten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van tegeneten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | tegeneten | tegen te eten | ||||||
toekomend | zullen tegeneten tegen zullen eten |
te zullen tegeneten tegen te zullen eten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] tegengegeten | te hebben[3]/zijn[4] tegengegeten | ||||||
toekomend | tegengegeten zullen hebben[5]/zijn[6] | tegengegeten te zullen hebben[7]/zijn[8] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
tegenetend | tegengegeten | ev. eet tegen | mv. verouderd eet tegen | ete tegen (bijzin) tegenete | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | eet tegen | eet tegen | eet tegen | eet tegen | eet tegen | eten tegen | eten tegen | eten tegen | |
verleden (o.v.t.) | at tegen | at tegen | at tegen | at tegen | at tegen | aten tegen | aten tegen | aten tegen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegeneten | zult/zal tegeneten | zult/zal tegeneten | zult tegeneten | zal tegeneten | zullen tegeneten | zullen tegeneten | zullen tegeneten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegeneten | zou tegeneten | zou(dt) tegeneten | zoudt tegeneten | zou tegeneten | zouden tegeneten | zouden tegeneten | zouden tegeneten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | tegeneet | tegeneet | tegeneet | tegeneet | tegeneet | tegeneten | tegeneten | tegeneten | |
verleden (o.v.t.) | tegenat | tegenat | tegenat | tegenat | tegenat | tegenaten | tegenaten | tegenaten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal tegeneten tegen zal eten |
zult/zal tegeneten tegen zult/zal eten | zult/zal tegeneten tegen zult/zal eten | zult tegeneten tegen zult eten | zal tegeneten tegen zal eten | zullen tegeneten tegen zullen eten | zullen tegeneten tegen zullen eten | zullen tegeneten tegen zullen eten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou tegeneten tegen zou eten |
zou tegeneten tegen zou eten | zou(dt) tegeneten tegen zou(dt) eten | zoudt tegeneten tegen zoudt eten | zou tegeneten tegen zou eten | zouden tegeneten tegen zouden eten | zouden tegeneten tegen zouden eten | zouden tegeneten tegen zouden eten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb/ben tegengegeten | hebt/bent tegengegeten | hebt/heeft/bent/is tegengegeten | hebt/zijt tegengegeten | heeft/is tegengegeten | hebben/zijn tegengegeten | hebben/zijn tegengegeten | hebben/zijn tegengegeten | |
verleden (v.v.t.) | had tegengegeten | had tegengegeten | had tegengegeten | hadt tegengegeten | had tegengegeten | hadden tegengegeten | hadden tegengegeten | hadden tegengegeten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal tegengegeten hebben | zal/zult tegengegeten hebben | zult/zal tegengegeten hebben | zult tegengegeten hebben | zal tegengegeten hebben | zullen tegengegeten hebben | zullen tegengegeten hebben | zullen tegengegeten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou tegengegeten hebben | zou tegengegeten hebben | zou/zoudt tegengegeten hebben | zoudt tegengegeten hebben | zou tegengegeten hebben | zouden tegengegeten hebben | zouden tegengegeten hebben | zouden tegengegeten hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich tegeneten | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | eet me tegen (bijzin) me tegeneet |
wij, we | eten ons tegen (bijzin) ons tegeneten |
ik | at me tegen (bijzin) me tegenat |
wij, we | aten ons tegen (bijzin) ons tegenaten |
ik | zal me tegeneten | wij, we | zullen ons tegeneten |
2 | jij, je | eet je tegen (bijzin) je tegeneet |
jullie | eten je tegen (bijzin) je tegeneten |
jij, je | at je tegen (bijzin) je tegenat |
jullie | aten je tegen (bijzin) je tegenaten |
jij, je | zal, zult je tegeneten | jullie | zullen je tegeneten |
u | eet zich/u tegen (bijzin) zich/u tegeneet |
u | eet zich/u tegen (bijzin) zich/u tegeneet |
u | at zich/u tegen (bijzin) zich/u tegenat |
u | at zich/u tegen (bijzin) zich/u tegenat |
u | zult zich/u tegeneten | u | zult zich/u tegeneten | |
gij, ge | eet u tegen (bijzin) u tegeneet |
gij, ge, gijlieden | eet u tegen (bijzin) u tegeneet |
gij, ge | at u tegen (bijzin) u tegenat |
gij, ge, gijlieden | at u tegen (bijzin) u tegenat |
gij, ge | zult u tegeneten | gij, ge gijlieden | zult u tegeneten | |
3 | hij, zij, het | eet zich tegen (bijzin) zich tegeneet |
zij, ze | eten zich tegen (bijzin) zich tegeneten |
hij, zij, het | at zich tegen (bijzin) zich tegenat |
zij, ze | aten zich tegen (bijzin) zich tegenaten |
hij, zij, het | zal zich tegeneten | zij, ze | zullen zich tegeneten |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich tegenetend | zich tegengegeten hebben | eet u/je tegen, eet je tegen | ete zich tegen (bijzin) zich tegenete |
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
- overgankelijk
- ergatief
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.