steun

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  steun    (hulp, bestand)
  • IPA: /støn/
Woordafbreking
  • steun
enkelvoud meervoud
naamwoord steun steunen
verkleinwoord steuntje steuntjes

Zelfstandig naamwoord

steun m

  1. iets om op te steunen, te rusten
    • Een stabiele steun hielp hem gauw weer op de been. 
  1. morele of materiële hulp
    • Dankzij de steun van een studiebeurs ging ze naar de universiteit. 
  1. (informeel) sociale uitkering
    • Werklozen krijgen vaak steun van de overheid. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • hoofdlagerkap
Uitdrukkingen en gezegden
  • steun krijgen
  • verkapte steun
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
steunen

steun

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steunen
    • Ik steun. 
  2. gebiedende wijs van steunen
    • Steun! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van steunen
    • Steun je? 

Gangbaarheid

  • Het woord steun staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.