steunpilaar
Nederlands
![](../I/m/Interieur%2C_raamwerk_met_steunpilaar_-_Rotterdam_-_20422392_-_RCE.jpg)
pilaar die een constructie ondersteunt
Woordafbreking
- steun·pi·laar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van steun en pilaar [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | steunpilaar | steunpilaren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
steunpilaar m [2]
- een pilaar waarop iets rust
- Toen de stalen steunpilaren heet werden door de brand stortte het gebouw ineen.
- (figuurlijk) een persoon die heel belangrijk is voor een organisatie
- De amanuensis is de steunpilaar voor de onhandige natuurkundeleraar bij het doen van proefjes.
Gangbaarheid
- Het woord steunpilaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'steunpilaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.