leuning

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leuning    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlønɪŋ/
Woordafbreking
  • leu·ning
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steun voor armen’ voor het eerst aangetroffen in 1654 [1]
  • Naamwoord van handeling van leunen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord leuning leuningen
verkleinwoord leuninkje leuninkjes

Zelfstandig naamwoord

leuning v

  1. iets waartegen men aan kan leunen
    • Gelukkig kon hij de trap op door zich vast te houden aan de leuning. 
  1. de achterkant van een stoel
    • De leuning van de stoel ontbrak, dus kon ik niet naar achteren leunen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • leuningbijter, leuningstoel
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord leuning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.