spoel
Nederlands
Woordafbreking
- spoel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spoel | spoelen |
verkleinwoord | spoeltje | spoeltjes |
Zelfstandig naamwoord
spoel v/m
- (techniek) een cilindrische vorm (klos) waaromheen een vezel of draad gewonden kan worden (bij het spinnen, weven of machinaal naaien)
- Ook bij grote motieven hoeft u niet meer met borduren te stoppen, om er weer een zelf opgewonden spoeltje met garen in te doen.
- (elektrotechniek) met geleidingsdraad omwonden klos of cilinder, (solenoïde) die de eigenschap van zelfinductie heeft
- Voor de inductantie, ofwel de complexe impedantie Z van een ideale spoel geldt .
- (fotografie) rond voorwerp om film- en geluidsbanden omheen te wikkelen
- schietspoel
- (techniek) het holle, doorschijnende ondereinde van een veer
Synoniemen
- [1] klos
Hyponiemen
- draadspoel, inductiespoel, magneetspoel, opwikkelspoel, opwindspoel, schietspoel, [2] smoorspoel, spierspoel, spreekspoel, weefspoel, weversspoel
Vertalingen
1. een cilindrische vorm
2. een element van zelfinductie
Gangbaarheid
- Het woord spoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spoel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.