spie
![](../I/m/Wedge_(wig).jpg)
Spieën [1]
![](../I/m/FeatherKeyUnMounted.png)
Inlegspie [2]
Nederlands
Woordafbreking
- spie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘Bargoens: cent, geld’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1906 [1]
- In de betekenis van ‘pin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spie | spieën |
verkleinwoord | spietje | spietjes |
Zelfstandig naamwoord
[A] spie v/m
- (techniek) een plat of rond, toelopend voorwerp dat wordt gebruikt om iets stevig mee vast te zetten, of bijv. een stuk hout te kloven
- De steigerpijpen worden met spieën vastgezet.
- (techniek) een stukje metaal dat in een groef van een (motor-) as ligt opgesloten, om verdraaiing te verhinderen.
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- [3]: geen spie meer hebben
geen cent meer hebben, blut zijn
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord spie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spie' herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.