keil

Een ronde en een gewone keil [1]
Kegels [2]

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  keil    (hulp, bestand)
  • IPA: /kɛil/
Woordafbreking
  • keil
Woordherkomst en -opbouw
  • Herkomst: Bargoens (bijvoeglijk naamwoord) [1]
  • Duits leenwoord (zelfstandig naamwoord)

Bijvoeglijk naamwoord

keil

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) dronken
enkelvoud meervoud
naamwoord keil keilen
verkleinwoord keiltje keiltjes

Zelfstandig naamwoord

keil m

  1. (techniek) een blok met één schuine kant, waarmee men iets kan vastklemmen of het wegrollen van bijv. een wiel kan verhinderen
    • Een keg, spie of wig, wordt maar zelden een keil genoemd. 
  2. (sport), (verouderd) een oude benaming voor de kegel van de kegel- en bowlingbaan
  3. (verouderd) een plat (kiezel-) steentje
    • De keil moet laag over het water scheren, hij zal dan enkele keren uit het water springen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
  • [1] deurstopper, klem, klimhaak
  • [2] bowling
  • [3] ricochetschot
Vertalingen

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
keilen

keil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
    • Ik keil. 
  2. gebiedende wijs van keilen
    • Keil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van keilen
    • Keil je? 

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.