scharrelen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schar·re·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
scharrelen
scharrelde
gescharreld
zwak -d volledig

Werkwoord

scharrelen

  1. inergatief losse verkering hebben
    • Zij hadden wat gescharreld met elkaar. 
  1. inergatief telkens wat anders ter hand nemen
  2. inergatief op ongeregelde wijze kleinhandel drijven in
    • Er werd op die markt wat gescharreld in oude rommel, maar veel stelde het niet voor. 
  1. inergatief (van hoenders) heen en weer lopen en intussen in de grond wroeten
    • Er werd druk gescharreld door de kippen. 
  1. ergatief onzekere of moeilijke wijze voortbewegend ergens heen gaan
    • Zoals ik naar binnen was gescharreld, scharrelde ik ook weer naar buiten. 
  1. inergatief onzeker, moeilijk of doelloos bewegen
    • Hij had wat over straat gescharreld, maar ging uit verveling weer naar huis. 
  1. overgankelijk bij elkaar ~ door vlijtig zoeken vergaren
    • Hij had er zestien bij elkaar weten te scharrelen. 
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
  • aanscharrelen, bijeenscharrelen, omscharrelen, opscharrelen, rondscharrelen, samenscharrelen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord scharrelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.