scharrelen
Nederlands
Woordafbreking
- schar·re·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘rommelen’ voor het eerst aangetroffen in 1783 [1]
- frequentatief gevormd uit scharren met het achtervoegsel -el[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
scharrelen |
scharrelde |
gescharreld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
scharrelen
- inergatief losse verkering hebben
- Zij hadden wat gescharreld met elkaar.
- inergatief telkens wat anders ter hand nemen
- inergatief op ongeregelde wijze kleinhandel drijven in
- Er werd op die markt wat gescharreld in oude rommel, maar veel stelde het niet voor.
- inergatief (van hoenders) heen en weer lopen en intussen in de grond wroeten
- Er werd druk gescharreld door de kippen.
- ergatief onzekere of moeilijke wijze voortbewegend ergens heen gaan
- Zoals ik naar binnen was gescharreld, scharrelde ik ook weer naar buiten.
- inergatief onzeker, moeilijk of doelloos bewegen
- Hij had wat over straat gescharreld, maar ging uit verveling weer naar huis.
- overgankelijk bij elkaar ~ door vlijtig zoeken vergaren
- Hij had er zestien bij elkaar weten te scharrelen.
Hyponiemen
- aanscharrelen, bijeenscharrelen, omscharrelen, opscharrelen, rondscharrelen, samenscharrelen
Afgeleide begrippen
- gescharrel, scharrelaar, scharrelboer, scharrelei, scharrelkip (4), scharrelruimte, scharrelslager, scharrelvarken, scharrelvlees, scharrelvogel
Vertalingen
1. losse verkering hebben met
Gangbaarheid
- Het woord scharrelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'scharrelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.