roofbouw
Nederlands
Woordafbreking
- roof·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘roekeloze exploitatie’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
- samenstelling van roof ww en bouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roofbouw | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
roofbouw m
- beheer van landbouwgrond dat voedingsstoffen aan de grond onttrekt zonder dat die worden teruggegeven zodat de grond uitgeput raakt
- Boeren worden daartoe gedwongen omdat landbouw zonder kunstmest snel roofbouw wordt: met elke oogst verdwijnen voedingsstoffen uit de bodem, die niet terug worden gegeven in de vorm van bemesting, waardoor de bodem snel uitgeput raakt. [2]
- beheer van iets anders dan landbouwgrond zodanig dat men het beheerde vernietigt
Gangbaarheid
- Het woord roofbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roofbouw' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "roofbouw" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Volkskrant Hidde Boersma18 januari 2019 Bevolkingsgroei maakt een welvarend en groen Afrika mogelijk
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.