ridder

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rid·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘adellijke titel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
  • Net als "ruiter" afgeleid van het werkwoord rijden. [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ridder ridders
verkleinwoord riddertje riddertjes

Zelfstandig naamwoord

ridder m

  1. (beroep) (geschiedenis), (adel) oorspronkelijk een bereden en bepantserde ruiter die de ridderslag ontvangen had
    • Ridders waren soldaten die heel erg trouw waren aan hun heer of koning. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
ridderen

ridder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
    • Ik ridder. 
  2. gebiedende wijs van ridderen
    • Ridder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
    • Ridder je? 

Gangbaarheid

  • Het woord ridder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Zelfstandig naamwoord

ridder

  1. (adel) ridder


Deens

Zelfstandig naamwoord

ridder

  1. (adel) ridder


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

ridder

  1. (adel) ridder


Noors

Zelfstandig naamwoord

ridder

  1. (adel) ridder
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.