ridder
Nederlands
Woordafbreking
- rid·der
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘adellijke titel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
- Net als "ruiter" afgeleid van het werkwoord rijden. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ridder | ridders |
verkleinwoord | riddertje | riddertjes |
Zelfstandig naamwoord
ridder m
- (beroep) (geschiedenis), (adel) oorspronkelijk een bereden en bepantserde ruiter die de ridderslag ontvangen had
- Ridders waren soldaten die heel erg trouw waren aan hun heer of koning.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. oorspronkelijk een bereden en bepantserde ruiter die de ridderslag ontvangen had
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ridderen |
ridder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
- Ik ridder.
- gebiedende wijs van ridderen
- Ridder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ridderen
- Ridder je?
Gangbaarheid
- Het woord ridder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ridder' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.