relativiteit
Nederlands
Woordafbreking
- re·la·ti·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betrekkelijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Afgeleid van relatief met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | relativiteit | relativiteiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
relativiteit v
- beperkte geldigheid of waarde
- (natuurkunde) het alleen bestaan ten opzichte van iets anders
- (juridisch) het gebonden zijn aan zekere relaties
Gangbaarheid
- Het woord relativiteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'relativiteit' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.