rapaille
Nederlands
Woordafbreking
- ra·pail·le
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gepeupel’ voor het eerst aangetroffen in 1437 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rapaille | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
rapaille o [3]
- (pejoratief) heel slecht volk dat van het laagste allooi is
- Gordon neemt zich het woord 'rapaille' in de mond. "Ik word er moedeloos van om elke week mezelf weer te moeten verdedigen tegen dat rapaille dat zich journalisten noemt."[4]
- In de trant van Charlie Chaplins film The Great Dictator, waarin hij Hitler en zijn rapaille voor gek zet en van Quentin Tarantino's Inglorious Basterds, waarin de rollen van onderdrukker en onderdrukte zijn omgekeerd. Arjen Lubach zou de verdeling van Afrika en de roof van haar bevolking en grondstoffen kunnen becommentariëren. Dolf Jansen zou slimme grapjes kunnen maken over racisme op de werkvloer en in bed.[5]
Gangbaarheid
- Het woord rapaille staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rapaille' herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "rapaille" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- rapaille op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Tess Maidman 12 september 2017
- Volkskrant 29 april 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.