rammelaar
Nederlands
Woordafbreking
- ram·me·laar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘mannetje van konijn of haas’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- [1] Afgeleid van rammelen (paren [gezegd van haasachtigen]) met het achtervoegsel -aar.
- [2], [3] Afgeleid van rammelen (ratelen, een rommelend geluid maken) met het achtervoegsel -aar.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rammelaar | rammelaars |
verkleinwoord | rammelaartje | rammelaartjes |
Zelfstandig naamwoord
rammelaar m
Vertalingen
1. mannetje van een dier uit de familie der Haasachtigen
Gangbaarheid
- Het woord rammelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rammelaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.