babbelaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bab·be·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘snoepje’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
  • Naamwoord van handeling van babbelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud meervoud
naamwoord babbelaar babbelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

babbelaar m

  1. iemand die veel kletst
    • De oude vrouwen waren echte babbelaars.  
  1. geel kleurig snoepje uit Zeeland gemaakt van boter, suiker, water, azijn en wat zout

Gangbaarheid

  • Het woord babbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.