babbelaar
Nederlands
Woordafbreking
- bab·be·laar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘snoepje’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- Naamwoord van handeling van babbelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | babbelaar | babbelaars |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
babbelaar m
- iemand die veel kletst
- De oude vrouwen waren echte babbelaars.
- geel kleurig snoepje uit Zeeland gemaakt van boter, suiker, water, azijn en wat zout
Gangbaarheid
- Het woord babbelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'babbelaar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.