plug
Nederlands
Woordafbreking
- plug
Zelfstandig naamwoord
- (bouwkunde) cilindertje van kunststof of hout dat in een in steenachtig geboord gat wordt aangebracht en waarin een schroef kan worden gedraaid
- (techniek) (banaan)stekker
- (werktuigbouwkunde) bout (om een vloeistofvat af te sluiten)
Verwante begrippen
Hyponiemen
- afvoerplug, hamerplug, schroefplug
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pluggen |
plug
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pluggen
- Ik plug.
- gebiedende wijs van pluggen
- Plug!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pluggen
- Plug je?
Gangbaarheid
- Het woord plug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plug' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "plug" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- plug op website: Etymologiebank.nl
- plug op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.