passief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·sief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘lijdende vorm van het werkwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
  • afgeleid van passie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud meervoud
naamwoord passief passiva
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

passief o

  1. (economie) de financiële lasten
  2. de lijdende vorm van het werkwoord (Latijn passivum) [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen passiefpassieverpassiefst
verbogen passievepassieverepassiefste
partitief passiefspassievers-

Bijvoeglijk naamwoord

passief [3] [4]

  1. niet zelfstandig werkzaam
    • Passief vond ik mezelf helemaal niet. Wel contemplatief, eerder filosofisch ingesteld. [5] 
  1. gebeurend zonder dat men daarvoor actie hoeft te ondernemen
  2. (scheikunde) geen actieve eigenschap bezittend
  3. (handel) meer schulden dan vermogen hebbend
  4. (taalkunde) in de lijdende vorm staand
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • passiefheid, passiefhuis, passivist
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord passief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.