parlement
Nederlands
Woordafbreking
- par·le·ment
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans of Engels, in de betekenis van ‘volksvertegenwoordiging’ voor het eerst aangetroffen in 1883 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parlement | parlementen |
verkleinwoord | parlementje | parlementjes |
Zelfstandig naamwoord
parlement o
- (regering): een lichaam dat het volk vertegenwoordigt en rechtgevende of rechtsprekende bevoegheden heeft
- Het parlement van Parijs hield zich vooral met rechtspraak bezig.
Hyponiemen
- Europarlement, Europees Parlement, rompparlement, schoolparlement
Afgeleide begrippen
- parlementair, parlementen, parlementsgebouw, parlementslid, parlementsverkiezing, parlementsvoorzitter, parlementszitting
Vertalingen
1.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
parlementen |
parlement
- enkelvoud tegenwoordige tijd van parlementen
- gebiedende wijs van parlementen
Gangbaarheid
- Het woord parlement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'parlement' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
parlement | le parlement | parlements | les parlements |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.