oprotten
Nederlands
Woordafbreking
- op·rot·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘ophoepelen’ voor het eerst aangetroffen in 1963 [1]
- samenstelling van op en rotten [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
oprotten |
rotte op |
opgerot |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
oprotten
- ergatief (informeel), (dysfemisme) weggaan, vertrekken
- Rot op, ik wil je niet meer zien!
Werkwoord
vervoeging van |
---|
oprotten |
oprotten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van oprotten
- ...dat wij oprotten.
- ...dat jullie oprotten.
- ...dat zij oprotten.
- ...dat wij oprotten.
Gangbaarheid
- Het woord oprotten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'oprotten' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.