nummer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: nummer (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈnʏmər/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈnʏmər/
Woordafbreking
- num·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nummer | nummers |
verkleinwoord | nummertje | nummertjes |
Zelfstandig naamwoord
nummer o
- een aanduiding met een getal
- lied
- Op zijn nieuwe album staat voor het eerst een Engelstalig nummer.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
nummeren |
nummer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nummeren
- Ik nummer.
- gebiedende wijs van nummeren
- Nummer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nummeren
- Nummer je?
Gangbaarheid
- Het woord nummer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'nummer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.