non
Nederlands
![]() |
Woordafbreking
- non
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kloosterzuster’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | non | nonnen |
verkleinwoord | nonnetje | nonnetjes |
Zelfstandig naamwoord
non v
- (religie) inwoonster van een vrouwenklooster
- Nonnen kan men makkelijk herkennen aan hun typische zwart-witte kledij.
Hyponiemen
- deeltijdnon, driekleurnon, ex-non, gasthuisnon
Afgeleide begrippen
- nonnenconvent, nonnenfortje, nonnenkleed, nonnenklooster, nonnenorde, nonnenschool, nonnensluier, nonvlinder
Vertalingen
inwoonster van een vrouwenklooster
Gangbaarheid
- Het woord non staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'non' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Frans
Tussenwerpsel
non
- «Vous ne voyagez pas souvent? Non, par manque de temps.»
- Reizen jullie niet vaak? Nee, bij gebrek aan tijd.
- «Vous ne voyagez pas souvent? Non, par manque de temps.»
Latijn
Hyponiemen
- conditio sine qua non, quod non
Afgeleide begrippen
- non bis in idem, non olet, persona non grata
Uitdrukkingen en gezegden
- non sequitur
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.